ECLI:NL:RBSGR:2009:BK5092

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/40703 & 08/40705
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluiten inzake aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Afghaanse eisers

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 oktober 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee Afghaanse eisers en de minister van Buitenlandse Zaken. De eisers hadden op 20 maart 2008 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij hun referent in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd door de minister op 13 mei 2008 afgewezen, waarna de eisers bezwaar maakten. Dit bezwaar werd op 21 oktober 2008 ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep door de eisers op 17 november 2008.

Tijdens de openbare behandeling op 30 juli 2009 werd het geschil besproken. De rechtbank toetste het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden en de voorschriften van openbare orde. De rechtbank oordeelde dat de minister ten onrechte had gesteld dat de referent niet beschikte over voldoende middelen van bestaan, wat een afwijzingsgrond is volgens de Vreemdelingenwet. De rechtbank concludeerde dat de minister onvoldoende onderzoek had gedaan naar de financiële situatie van de referent en dat de motivering van de afwijzing niet draagkrachtig was.

De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en droeg de minister op om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de eisers, die op € 644,- werden vastgesteld, en moest de minister het betaalde griffierecht van € 145,- vergoeden. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van het middelenvereiste in het vreemdelingenrecht en de verplichtingen van de overheid bij het beoordelen van aanvragen voor verblijf.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummers: AWB 08 / 40703 en 08 / 40705
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 19 oktober 2009
in de zaak van:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] en
[eiser],
geboren op [geboortedatum],
beiden van Afghaanse nationaliteit,
eisers,
gemachtigde: mr. E.P.A. Zwart, advocaat te Beverwijk,
tegen:
de minister van Buitenlandse Zaken,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.A. Pruss, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eisers hebben op 20 maart 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf bij echtgenoot dan wel vader [referent] (hierna: referent)’. Verweerder heeft de aanvraag bij besluiten van 13 mei 2008 afgewezen. Eisers hebben hiertegen op 31 mei 2008 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft de bezwaren bij besluiten van 21 oktober 2008 ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen deze besluiten op 17 november 2008 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 30 juli 2009. Eisers en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 72, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een mvv, voor de toepassing van hoofdstuk 7 “Rechtsmiddelen” van de Vw gelijkgesteld met een beschikking omtrent een verblijfsvergunning regulier gegeven krachtens deze wet.
2.3 Verweerder pleegt de aanvraag tot het verlenen van een mvv te toetsen aan de voorwaarden die worden gesteld voor het verlenen van een verblijfsvergunning in Nederland.
2.4 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling, dan wel referent, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.5 Regels over de toepassing van deze afwijzingsgrond zijn neergelegd in het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Ingevolge artikel 3.22, eerste lid, aanhef en onder a, Vb wordt de verblijfsvergunning verleend indien referent duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, aanhef en onder a, Vb. In het derde lid van dit artikel is neergelegd dat, in afwijking van het eerste lid, de verblijfsvergunning eveneens wordt verleend, indien referent 65 jaar of ouder is of naar het oordeel van verweerder blijvend en volledig arbeidsongeschikt is. Ingevolge het vierde lid wordt de verblijfsvergunning, in afwijking van het eerste lid, eveneens verleend indien de aanvraag is ingediend binnen drie maanden nadat aan referent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend en gezinshereniging niet mogelijk is in een derde land waarmee de vreemdeling of referent bijzondere banden heeft.
2.6 In artikel 3.73, eerste lid, Vb is bepaald dat de middelen van bestaan in ieder geval zelfstandig zijn indien deze worden verworven uit:
a. wettelijk toegestane arbeid in loondienst, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen;
b. wettelijk toegestane arbeid als zelfstandige, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen;
c. inkomensvervangende uitkeringen krachtens een sociale verzekeringswet waarvoor premies zijn afgedragen, of
d. eigen vermogen, voor zover de bron van de inkomsten niet wordt aangetast en de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen.
2.7 Ingevolge artikel 3.74, aanhef en onder a, Vb zijn de middelen van bestaan voldoende, indien het netto-inkomen gelijk is aan de bijstandsnormen als bedoeld in artikel 21 van de Wet werk en bijstand, voor de desbetreffende categorie alleenstaanden, alleenstaande ouders of echtparen en gezinnen, met inbegrip van vakantiegeld.
2.8 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Referent is op 1 januari 1998 Nederland ingereisd. Op 2 januari 1998 heeft hij een aanvraag om toelating als vluchteling en om verlening van een verblijfsvergunning ingediend. Bij besluit van 6 augustus 1998 is referent in het bezit gesteld van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf. Op 31 mei 2001 is eiseres in Pakistan in het huwelijk getreden met referent.
2.9 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, voor zover hier van belang en samengevat, op het volgende standpunt gesteld. Referent behoort niet tot één van de categorieën die zijn vrijgesteld van het middelenvereiste. Referent beschikt niet duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan. Verder zijn de inkomsten niet voldoende. Niet is gebleken van bijzondere feiten en omstandigheden op grond waarvan, bij afweging van alle belangen, aanleiding bestaat de aanvraag toch in te willigen, met toepassing van artikel 4:84 Awb. De weigering om eisers verblijf in Nederland toe te staan, levert geen schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) op. Er is geen sprake van inmenging op het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven als bedoeld in dat artikel. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat op de Nederlandse staat een positieve verplichting rust om het uitoefenen van het familie- of gezinsleven hier te lande toe te staan. Niet is gebleken van een objectieve belemmering om het familie- of gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen.
2.10 Eisers hebben hiertegen, voor zover hier van belang, het volgende aangevoerd. Verweerder heeft ten onrechte aan eisers tegengeworpen dat referent niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Het besluit ontbeert een draagkrachtige motivering en gaat uit van onjuiste gegevens.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.11 Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat niet is voldaan aan het middelenvereiste. Hierbij is het volgende redengevend.
2.12 Gebleken is dat referent een arbeidsovereenkomst heeft met Euro Holland Groep BV voor onbepaalde tijd. Uit de overeenkomst, gedateerd op 3 mei 2008, blijkt dat de vakantietoeslag in het uurloon is opgenomen. Uit de op 6 april 2008 ondertekende werkgeversverklaring blijkt daarentegen dat het brutosalaris exclusief vakantiegeld €1392,- per maand is. In bezwaar heeft referent, naast de loonstroken van april en mei 2008, een loonstrook van het in mei 2008 -apart- uitbetaalde vakantiegeld overgelegd, waaruit blijkt dat aan hem €206,27 aan vakantiegeld is uitbetaald. In de op 1 juni 2008 gedateerde arbeidsovereenkomst tussen referent en Euro Holland Groep BV is opgenomen dat de vakantietoeslag is opgenomen in het uurloon en dat het brutomaandloon €1713,97 bedraagt. Uit de werkgeversverklaring van 1 juni 2008 blijkt referent netto per maand €1351,76 verdient, exclusief vakantiegeld. Vervolgens heeft referent na de hoorzitting van de ambtelijke commissie van verweerder een arbeidsovereenkomst overgelegd, opnieuw gedateerd op 1 juni 2008, waaruit blijkt dat referent €1713,97 bruto per maand verdient. In deze overeenkomst is niet langer opgenomen dat het vakantiegeld in het uurloon is opgenomen. Ook overlegt referent een bankafschrift, gedateerd op 2 juni 2008, waaruit blijkt dat op 26 mei 2008 €206,27 aan hem is overgemaakt door Euro Holland Groep BV onder de vermelding ‘vakantiegeld 2008’.
2.13 Hoewel het verweerder kan worden nagegeven dat er onduidelijkheden lijken te bestaan omtrent de hoogte van het loon, heeft verweerder niet zonder nader onderzoek te verrichten mogen concluderen dat het vakantiegeld in het uurloon is begrepen. Hierbij is allereerst van belang dat referent heeft uitgelegd dat er fouten zijn gemaakt door de werkgever, die thans zijn gecorrigeerd. Daarnaast heeft referent zijn positie aangetoond met een loonstrook, bankafschrift, twee werkgeversverklaringen en een gecorrigeerde arbeidsovereenkomst. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten onrechte de loonstrook en het bankafschrift waarop het vakantiegeld vermeld is, terzijde geschoven. Verder heeft verweerder niet zonder nadere onderbouwing de vraag mogen opwerpen of de zin ‘de vakantietoeslag is overigens in het uurloon opgenomen’ daadwerkelijk is vervallen, nu er tussen voorwaarde 6 en voorwaarde 7 een grotere spatie is dan tussen de andere voorwaarden. Indien verweerder hieraan twijfelt, had een onderzoek naar de echtheid van het document voor de hand gelegen.
2.14 Evenmin heeft verweerder meer betekenis mogen hechten aan de salarisstroken van april en mei 2008, waarop staat vermeld ‘opgebouwd vakantiegeld 0,00’. Immers, op deze loonstroken is eveneens vermeld dat referent 0,00 vakantiedagen heeft opgebouwd over deze twee maanden. Indien bij verweerder (nog) onduidelijkheden zouden bestaan omtrent de vraag of het vakantiegeld niet in het uurloon is begrepen, had het op zijn weg gelegen nader onderzoek te verrichten naar deze onduidelijkheden.
2.15 Reeds hierom komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal de beroepen dan ook gegrond verklaren.
2.16 De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen en verweerder opdragen nieuwe besluiten te nemen.
2.17 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eisers heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.18 Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart de beroepen gegrond;
3.2 vernietigt de bestreden besluiten;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 644,- te betalen aan eisers;
3.5 draagt verweerder op € 145,- te betalen aan eisers als vergoeding voor het betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.M.A. Bataille, rechter, en op 19 oktober 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.