ECLI:NL:RBSGR:2009:BK5020

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/25634
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvraag tot verlenging verblijfsvergunning en wijziging van verblijfsstatus van alleenstaande minderjarige vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 juli 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een alleenstaande minderjarige vreemdeling, en de Staatssecretaris van Justitie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor de verlenging van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en voor wijziging van haar verblijfsstatus van 'alleenstaande minderjarige vreemdeling' naar 'voortgezet verblijf'. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had geweigerd om de aanvraag in te willigen. De rechtbank stelde vast dat de gebeurtenissen in Guinee, die door de Staatssecretaris als geloofwaardig waren geacht in de eerste asielprocedure van eiseres, niet voldoende zwaarwegend waren voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Dit betekende echter niet dat deze gebeurtenissen niet meegewogen konden worden bij de beoordeling van bijzondere individuele omstandigheden in de zin van artikel 3.52 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris in zijn besluit niet voldoende had gemotiveerd waarom de inmenging in het recht van eiseres op respect voor haar privéleven gerechtvaardigd was in het belang van het economisch welzijn van Nederland. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht en verklaarde het beroep van eiseres gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om opnieuw te beoordelen of eiseres in aanmerking komt voor voortgezet verblijf op basis van de bijzondere individuele omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 08/25634, V-nummer: [v-nummer] ,
uitspraak van de enkelvoudige kamer
inzake
[eiseres] , eiseres,
gemachtigde: mr. M.A. Collet, advocaat te Rotterdam,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. Z.I. Achouak el Idrissi, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 29 november 2007 heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van eiseres tot verlenging van de geldigheidsduur van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en tot wijziging van de beperking 'alleenstaande minderjarige vreemdeling' in 'voortgezet verblijf'.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij faxbericht van 20 december 2007 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 1 juli 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij faxbericht van 16 juli 2008 beroep ingesteld.
De zaak is op 24 juni 2009 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. E.B. Hilwig, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Voorts was ter zitting aanwezig Th. Lippe, de partner van eiseres.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) is Onze Minister bevoegd:
b) de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur (van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd) in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen;
c) een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te wijzigen, hetzij op aanvraag van de houder der vergunning, hetzij ambtshalve wegens veranderde omstandigheden.
Ingevolge de eerste volzin van het tweede lid van dit artikel wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.
2.1.2. Ingevolge artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die drie jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling.
Ingevolge artikel 3.52 van het Vb 2000 kan, in andere gevallen dan genoemd in de artikelen 3.50 en 3.51 (van het Vb 2000), de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Vw 2000 heeft gehad en van wie naar het oordeel van Onze Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.
2.1.3. Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
2.2. het bestreden besluit
Het bestreden besluit strekt tot handhaving van het primaire besluit van 29 november 2007. In het bestreden besluit heeft verweerder, samengevat, het volgende overwogen.
Aan eiseres is een verblijfsvergunning regulier verleend onder de beperking 'verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling', geldig van 10 oktober 2001 tot 19 augustus 2003. Omdat eiseres niet drie achtereenvolgende jaren in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning, kan haar geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'voortgezet verblijf' worden verleend op grond van artikel 3.51 van het Vb 2000. Gelet op hetgeen is aangevoerd, zowel op zichzelf als in onderling verband beschouwd, is in het geval van eiseres geen sprake van bijzondere individuele omstandigheden in de zin van artikel 3.52 van het Vb 2000. Niet aannemelijk is geworden dat eiseres, die zestien jaar in Guinee heeft gewoond en ruim zes jaar in Nederland, zodanig is geïntegreerd in de Nederlandse samenleving en de samenleving van Guinee zozeer is ontwend dat terugkeer niet in redelijkheid kan worden verlangd. Als eiseres bij haar vriend in Nederland wil verblijven, kan zij een daartoe strekkende aanvraag indienen. In het bijzondere beleid ten aanzien van alleenstaande minderjarige vreemdelingen ligt besloten dat ook na verlening van een verblijfsvergunning het uitgangspunt blijft dat deze vreemdelingen in beginsel moeten terugkeren naar het land van herkomst. Bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen wordt reeds in het voortgezet verblijf berust als na drie jaar bezit van een verblijfsvergunning nog wordt voldaan aan de voorwaarden voor verblijf.
De vrees van eiseres dat zij bij terugkeer naar Guinee zal worden vermoord of besneden is asielgerelateerd en wordt niet behandeld in de onderhavige reguliere procedure. De door eiseres gestelde vrees voor besnijdenis zal worden beoordeeld in de herhaalde asielprocedure.
Eiseres woont niet samen met haar vriend en er is evenmin sprake van andere factoren die wijzen op een zodanig standvastige relatie dat sprake is van 'family life' in de zin van artikel 8 van het EVRM. Niet is gebleken dat de vriend van eiseres haar financieel onderhoudt of ondersteunt. Omdat geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, levert de weigering eiseres voortgezet verblijf toe te staan geen schending op van artikel 8 van het EVRM. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens neemt slechts in uitzonderlijke gevallen aan dat de weigering verder verblijf toe te staan een ongerechtvaardigde inmenging is in het recht op privéleven. Daarbij moet worden gedacht aan jarenlang rechtmatig verblijf of een daarmee gelijk te stellen situatie. De inmenging in het privéleven van eiseres is gerechtvaardigd in het belang van het economisch welzijn van Nederland, dat meer omvat dan de bescherming van de algemene middelen. Ook als een vreemdeling die niet meer voldoet aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf op enig moment wel beschikt over een arbeidsplaats, is het economisch welzijn van Nederland in het geding. Het economisch welzijn strekt zich uit tot, bijvoorbeeld, de bescherming van de arbeidsmarkt (de vreemdeling werkt weliswaar, maar er is prioriteit genietend aanbod) en de uit algemene middelen gefinancierde faciliteiten (onderwijs, gezondheidszorg, infrastructuur en dergelijke). Aan het algemeen belang kan in redelijkheid meer gewicht worden toegekend dan aan het persoonlijk belang van eiseres. Niet gesproken kan worden van een zodanig langdurig rechtmatig verblijf in Nederland dat terugkeer van eiseres naar het land van herkomst een zodanige aantasting van haar fysieke of morele integriteit vormt dat sprake is van schending van het recht op privéleven.
2.3. de gronden van het beroep
Eiseres heeft, samengevat, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
De weigering eiseres voortgezet verblijf toe te staan is in strijd met artikel 3.52 van het Vb 2000 en artikel 3 en 8 van het EVRM. Eiseres en haar familieleden hebben in Guinee geleden onder ernstig religieus geweld. Eiseres en haar moeder zijn slachtoffer geweest van een groepsverkrachting en de moeder van eiseres is omgekomen doordat het ouderlijk huis in brand is gestoken. Deze omstandigheden, die eiseres in haar eerste asielprocedure naar voren heeft gebracht, zijn door verweerder geloofwaardig geacht. Bij terugkeer naar Guinee loopt eiseres bovendien het risico van gedwongen besnijdenis, zeker omdat eiseres er alleen voor staat en van de overheid in Guinee geen bescherming te verwachten is. Dat eiseres hoog is opgeleid en uit een grote stad afkomstig zou zijn, vrijwaart haar geenszins van dit risico, getuige het feit dat in Guinee 99 procent van de vrouwen in de leeftijd van 15 tot en met 49 jaar besneden is. Als deze omstandigheden onvoldoende zouden zijn om eiseres voortgezet verblijf toe te staan, moeten zij in ieder geval wel worden meegewogen. Artikel 3 van het EVRM heeft een absoluut karakter en het EVRM kent geen waterscheiding. Ten onrechte wordt eiseres niet herkend als een verrijking voor de Nederlandse samenleving. Eiseres is een jonge vrouw met een goede opleiding en met potentie. Ten onrechte heeft verweerder de door eiseres aangevoerde feiten en omstandigheden slechts afzonderlijk en niet in onderlinge samenhang beoordeeld. In het laatste geval kan de conclusie geen andere zijn dan dat aan eiseres voortgezet verblijf moet worden toegestaan, zodat eiseres de rechtbank verzoekt zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat haar een verblijfsvergunning moet worden verleend.
2.4. het oordeel van de rechtbank
2.4.1. Verweerder wijst er terecht op dat de door hem geloofwaardig geachte gebeurtenissen in Guinee in de eerste asielprocedure van eiseres onvoldoende zwaarwegend zijn bevonden voor verlening van een verblijfsvergunning asiel. Dit betekent echter nog niet dat deze gebeurtenissen niet betrokken kunnen worden bij de beantwoording van de vraag of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden in de zin van artikel 3.52 van het Vb 2000. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat verweerder geen belemmeringen ziet om de gebeurtenissen in Guinee te betrekken bij de besluitvorming, zij het dat deze gebeurtenissen gelet op de uitkomst van de asielprocedure op zichzelf beschouwd van onvoldoende gewicht zijn om eiseres voortgezet verblijf toe te staan. De rechtbank ziet geen reden om deze benadering onjuist te achten. De tekst van artikel 3.52 van het Vb 2000 staat er niet aan in de weg om de gebeurtenissen in Guinee te betrekken bij de beoordeling van de onderhavige aanvraag. De rechtbank volgt verweerder in het ter zitting ingenomen standpunt dat het betrekken van deze gebeurtenissen bij de besluitvorming niet in strijd is met de door de wetgever gewenste scheiding tussen de asielprocedure en de procedure ter verkrijging van een verblijfsvergunning regulier. De eerste asielprocedure van eiseres is afgerond, terwijl de vraag of de gebeurtenissen in Guinee voldoende zwaarwegend zijn voor verlening van een verblijfsvergunning asiel een andere is dan de vraag of deze gebeurtenissen, bezien in samenhang met de andere door eiseres aangevoerde omstandigheden, grond vormen voor het oordeel dat van haar wegens bijzondere individuele omstandigheden niet kan worden verlangd terug te keren naar Guinee. Nu verweerder de gebeurtenissen in Guinee blijkens het bestreden besluit niet heeft betrokken bij de besluitvorming, terwijl namens hem ter zitting naar het oordeel van de rechtbank terecht is verklaard dat er geen belemmeringen zijn om dat wel te doen, slaagt de hierop betrekking hebbende beroepsgrond van eiseres. In dit opzicht is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.4.2. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat de vraag of eiseres bij terugkeer naar Guinee, gelet op haar vrees voor gedwongen besnijdenis, een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM beantwoord moet worden in haar tweede asielprocedure. Het beantwoorden van deze vraag in de onderhavige procedure verdraagt zich niet met de door de wetgever gewenste strikte scheiding tussen de asielprocedure en de procedure ter verkrijging van een verblijfsvergunning regulier. Dat artikel 3 van het EVRM een absoluut karakter heeft en dat het EVRM geen waterscheiding kent, laat onverlet dat de staten die partij zijn bij het EVRM de vrijheid hebben procedurevoorschriften te stellen, zolang de bescherming die het EVRM beoogt te bieden voldoende gewaarborgd is. Niet is gebleken dat van eiseres redelijkerwijs niet verlangd kan worden haar vrees voor besnijdenis in een asielprocedure aan de orde te stellen en inmiddels heeft zij dat ook gedaan. Op zichzelf is niet uitgesloten dat, als de tweede asielprocedure van eiseres voor haar negatief afloopt, haar vrees voor besnijdenis - analoog aan het onder 2.4.1. genoemde standpunt van verweerder over het aan de eerste asielaanvraag van eiseres ten grondslag gelegde feitencomplex - wordt betrokken bij de besluitvorming in de onderhavige zaak. Verweerder had ervoor kunnen kiezen de besluitvorming in de onderhavige procedure aan te houden in afwachting van de uitkomst van de tweede asielprocedure van eiseres, maar hij was daartoe rechtens niet verplicht. De beroepsgrond dat de door eiseres gestelde vrees voor besnijdenis in de onderhavige procedure ten onrechte buiten beschouwing is gelaten, slaagt dan ook niet.
2.4.3. De rechtbank kan verweerder volgen in zijn standpunt dat, voor zover eiseres verblijf bij haar partner wenst, het op haar weg ligt om een verblijfsvergunning regulier onder een beperking verband houdend met gezinsvorming aan te vragen. Daargelaten of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat tussen eiseres en haar partner geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, kan de rechtbank de gemachtigde van verweerder volgen in het ter zitting ingenomen standpunt dat deze bepaling vooral fungeert als vangnet voor bijzondere gevallen waarin het reguliere beleid inzake gezinsvorming niet tot verblijfsaanvaarding kan leiden. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voor haar en haar partner onmogelijk is om te (gaan) voldoen aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning regulier onder een beperking verband houdend met gezinsvorming. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de partner van eiseres ter zitting heeft verklaard dat hij een goede baan heeft waarmee hij eiseres zou kunnen onderhouden.
2.4.4. De beroepsgrond dat verweerder het potentieel van eiseres als hoogopgeleide jonge vrouw onvoldoende heeft onderkend slaagt in zoverre dat verweerder in het bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de inmenging in het recht van eiseres op respect voor haar privéleven gerechtvaardigd is in het belang van het economisch welzijn van Nederland. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder het hoge opleidingsniveau van eiseres en haar naar onweersproken gesteld goede kansen op de arbeidsmarkt heeft betrokken bij de in dit verband gemaakte afweging van belangen. Ook in dit opzicht is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
2.4.5. Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.4.1. en 2.4.4. is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd. De rechtbank zal niet voldoen aan het verzoek van eiseres om zelf in de zaak te voorzien. Gelet op de tekst van artikel 3.52 van het Vb 2000 is het aan verweerder en niet aan de rechtbank om te beoordelen of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden in de zin van deze bepaling. De rechtbank moet zich er in beginsel toe beperken om aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en deugdelijk is gemotiveerd. Van uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan in het geval van eiseres anders moet worden geoordeeld is niet gebleken. Gelet hierop is het thans aan verweerder om met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beoordelen of eiseres in aanmerking komt voor voortgezet verblijf op grond van artikel 3.52 van het Vb 2000.
2.4.6. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiseres in beroep nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat aan eiseres ter zake van het onderhavige geschil een toevoeging is verleend, dient voormeld bedrag aan proceskosten te worden betaald aan de griffier van de rechtbank.
2.4.7. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,-- vergoedt;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 644,-- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en E. Naaijen - van Kleunen, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 28 juli 2009
Afschrift verzonden op: