ECLI:NL:RBSGR:2009:BK5012

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/30383 en AWB 09/30382
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van noodzakelijke kosten voor contra-expertise documentenonderzoek in asielprocedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 november 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Iraakse asielzoeker en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). De verzoeker had een aanvraag ingediend voor vergoeding van kosten die hij had gemaakt voor het laten verrichten van een contra-expertise documentenonderzoek. Het COA had deze aanvraag afgewezen, met de argumentatie dat de kosten niet als noodzakelijke kosten konden worden aangemerkt volgens de geldende regelgeving. De voorzieningenrechter oordeelde dat het COA onvoldoende had gemotiveerd waarom de kosten niet noodzakelijk waren. Hij stelde vast dat het COA zich verschuilde achter de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en dat de verzoeker recht had op een contra-expertise, ongeacht of de IND een mogelijkheid had geboden voor een onderzoek. De voorzieningenrechter verwees naar eerdere jurisprudentie die bevestigde dat de juistheid van op ambtseed opgemaakte proces-verbalen moet worden aangenomen, tenzij er tegenbewijs is geleverd door de vreemdeling. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit van het COA en veroordeelde het COA tot vergoeding van de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 644,00. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 09/30383 (vovo) en AWB 09/30382 (beroep)
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 november 2009
inzake
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1988,
nationaliteit: Iraakse,
verblijvende te [plaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. C.A.J.M. Snijders,
tegen
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COA),
te Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 augustus 2009 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot vergoeding van de door hem te maken kosten in verband met het laten verrichten van een contra-expertise documentenonderzoek afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 21 augustus 2009 beroep ingesteld.
Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld op de zitting van 26 oktober 2009, waar verzoeker noch zijn gemachtigde is verschenen. Verweerder is evenmin verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge artikel 8:86 van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek wordt gedaan indien beroep is ingesteld bij de rechtbank en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting als bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb nader onderzoek niet meer kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak doen.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze situatie zich hier voordoet en zal derhalve onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Daarbij wordt opgemerkt dat partijen in de uitnodiging voor de zitting op de bevoegdheid van de voorzieningenrechter zijn gewezen om tevens uitspraak te doen in de aan het verzoek om een voorlopige voorziening ten grondslag liggende hoofdzaak.
4. Aan de orde is de vraag of de weigering van verweerder om verzoeker de door hem te maken kosten in verband met het laten verrichten van een contra-expertise documentenonderzoek te vergoeden in rechte stand kan houden.
5. Verweerder heeft – kort en zakelijk weergegeven – geweigerd om verzoeker in aanmerking te brengen voor een vergoeding voor buitengewone kosten als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) in samenhang met artikel 17 van de Rva 2005. Het betreft in casu de verschuldigde kosten in verband met het laten verrichten van een contra-expertise documentenonderzoek. Naar de mening van verweerder bieden artikel 17 van de Rva 2005 en het daarop ontwikkelde beleid geen grondslag voor vergoeding van de aangevoerde kosten.
6. Verzoeker heeft allereerst uiteengezet op welke wijze de procedure tot dan toe is verlopen. Op grond daarvan heeft verzoeker geredeneerd dat het COA zich verschuilt achter de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) door te zeggen dat de IND het onderzoek door bevoegde functionarissen laat doen, dat dit onderzoek met de vereiste zorgvuldigheid, zoals is vastgelegd in de IND-werkinstructie, is omringd en dat de onderzoeksresultaten door de rechter zijn te controleren. Verzoeker is van mening dat het COA haar eigen taken moet uitvoeren. Voorts vermoedt verzoeker dat de IND in de asielprocedure zal zeggen dat hij de juistheid van zijn stelling moet aantonen en dat het niet aan de rechter is om deze te onderzoeken.
Verder heeft verzoeker aangevoerd dat volgens bestendig beleid de thans gevraagde kosten worden vergoed. Dit is op 1 juli jl. door een COA-medewerker in Oisterwijk beaamd. Verzoeker heeft er voorts op gewezen dat er inmiddels rechterlijke uitspraken zijn waaruit kan worden afgeleid dat het nieuwe beleid van verweerder niet correct en niet zorgvuldig is, alsmede dat dit niet voldoende tegemoet komt aan de belangen van de asielzoeker, waarvoor het COA moet opkomen. Voor zover verweerder heeft gesteld dat hij niet weet wat de hoogte van het te vergoeden bedrag is, wijst verzoeker erop dat verweerder deze uit allerlei procedures wel weet. Bovendien had verweerder dit ook kunnen vragen. Verzoeker geeft vervolgens aan dat de kosten ongeveer € 250,00 per document bedragen en dat de contra-expertise wordt gevraagd aan de heer Drozdek, die in dit verband vaker is ingeschakeld en ook door de IND als deskundige wordt aanvaard.
7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
8. Ingevolge artikel 12 van de Wet COA kan de Minister regels stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Wet COA. Bij ministerieel besluit van 26 januari 2005 (Stcrt. 2005, nr. 24, pag. 17) is van deze bevoegdheid gebruikgemaakt door de vaststelling van de Rva 2005. Deze regeling is nadien gewijzigd bij de regelingen van 7 september 2006, Stcrt. 177, 6 december 2006, Stcrt. 244, 23 januari 2007, Stcrt. 21, 15 februari 2008, Stcrt. 39, 12 en 15 februari 2009, Stcrt. 53, 2 april 2009, Stcrt. 74.
9. In artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rva 2005 is bepaald dat de opvang in een opvangvoorziening in elk geval omvat de betaling van buitengewone kosten.
10. In artikel 17 van de Rva 2005 is bepaald dat een asielzoeker een vergoeding kan ontvangen voor buitengewone kosten, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel g van deze regeling, die hij heeft gemaakt.
Op grond van het tweede lid van dit artikel zijn buitengewone kosten noodzakelijke kosten die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet geacht kunnen worden door de asielzoeker zelf te worden betaald.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat buitengewone kosten slechts worden betaald voor zover vooraf door het COA aan de asielzoeker toestemming is verleend voor het maken van deze kosten, met uitzondering van kosten die voortvloeien uit noodsituaties waarin geen mogelijkheid bestond tot het verzoeken om toestemming.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel wordt de toestemming, bedoeld in het derde lid, uitsluitend verleend indien en voor zover de kosten noodzakelijk zijn en niet op andere wijze in de betaling kan worden voorzien.
11. Aangezien het in artikel 17 van de Rva 2005 volgens verweerder om nogal vage begrippen handelt en om rechtsongelijkheid tussen clusters te voorkomen, hanteert verweerder bij het bepalen van de vraag welke kosten voor vergoeding als buitengewone kosten in aanmerking komen, als handvat de in de aan de “Handleiding Vergoeding Buitengewone Kosten ” van 1 maart 2009 toegevoegde “Lijst beoordeling buitengewone kosten” neergelegde criteria. Deze lijst is volgens verweerder evenwel niet uitputtend bedoeld, als gevolge waarvan het in de praktijk zal voorkomen dat om kostenvergoeding verzocht wordt van kosten die niet op de lijst voorkomen. In een dergelijke situatie beslist de clustermanager.
12. In vorenbedoelde lijst van verweerder is, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen:
<i><b>“3.6 Documentenonderzoek, onderzoek in het land van herkomst, vingerafdrukken e.d. </b>
<u>IND voornemen</u>
De IND heeft een voornemen uitgebracht. Uit het voornemen van de IND moet blijken of de kosten van een te laten verrichten onderzoek noodzakelijke kosten zijn. De advocaat moet ter onderbouwing van zijn aanvraag het voornemen overleggen. Biedt het voornemen geen mogelijkheid tot het laten verrichten van een onderzoek, dan zijn de kosten geen noodzakelijke kosten en worden ze niet vergoed. Biedt het voornemen wel een mogelijkheid dan moet aan de hand van het voornemen bepaald worden of de kosten noodzakelijk zijn.
<u>IND beschikking</u>
De IND heeft een beschikking uitgebracht. De advocaat gaat in beroep. Uit de beschikking van de IND moet blijken of de kosten van een te laten verrichten onderzoek noodzakelijke kosten zijn. De advocaat moet ter onderbouwing van zijn aanvraag de IND-beschikking overleggen. Biedt de IND-beschikking geen mogelijkheid tot het laten verrichten van een onderzoek, dan zijn de kosten geen noodzakelijke kosten en worden ze niet vergoed. Biedt de IND-beschikking wel een mogelijkheid dan moet aan de hand van de IND-beschikking bepaald worden of de kosten noodzakelijk zijn en of de advocaat wellicht niet te laat is met het inbrengen van een contra-expertise/onderzoek.”</i>
13. De voorzieningenrechter stelt vast dat deze door verweerder gehanteerde beleidsregel niet bij besluit is vastgesteld. Derhalve is er geen sprake van een beleidsregel in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) echter heeft overwogen in de uitspraak van 13 december 2006 (LJN: AZ4321), heeft het niet bekendmaken van een beleidsregel niet tot gevolg dat de inhoud van het daarin neergelegde beleid zonder betekenis is. In een dergelijk geval dient de aanvaardbaarheid van dat beleid in elk afzonderlijk geval te worden aangetoond.
14. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het door verweerder in de “Handleiding Vergoeding Buitengewone Kosten van 1 maart 2009” neergelegde criterium “Biedt het voornemen geen mogelijkheid tot het laten verrichten van een onderzoek, dan zijn de kosten geen noodzakelijke kosten en worden ze niet vergoed” in dit geval niet redelijk en derhalve niet aanvaardbaar is. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter dat het (door de IND) niet bieden van een mogelijkheid tot het laten verrichten van een onderzoek niet afdoet aan het zelfstandige recht van verzoeker om een onderzoek dan wel een contra-expertise te laten verrichten, en dat enkel op grond van het niet bieden van een mogelijkheid als vorenbedoeld niet kan worden gezegd dat de contra-expertise niet noodzakelijk is. Hierbij heeft de voorzieningenrechter mede in aanmerking genomen de uitleg die in de toelichting op artikel 17 van de Rva 2005 aan het begrip “noodzakelijk” is gegeven. De vraag of de IND verzoeker in het onderhavige geval na uitreiking van het voornemen al dan niet in de gelegenheid heeft gesteld om een contra-expertise te doen verrichten, is gelet op het voorgaande niet relevant.
15. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de onderzoeksresultaten van een documentenonderzoek vastgestelde feiten betreffen en dat de rechter, zonder dat een contra-expertise is ingediend, kan toetsen of het onderzoek juist is verricht, of de vastgestelde feiten op juiste wijze tot stand zijn gekomen en of uit die vastgestelde feiten de juiste conclusie is getrokken. Ook om deze reden is volgens verweerder geen sprake van noodzakelijke kosten.
16. Aangaande voorgaand standpunt van verweerder wijst de voorzieningenrechter erop dat volgens vaste jurisprudentie, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2008 (LJN: BC5224), van de juistheid van een op ambtseed onderscheidenlijk op ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, waarvan in het onderhavige geval sprake is, dient te worden uitgegaan, tenzij door de vreemdeling tegenbewijs is geleverd. Evenzo volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling over de waarde die de Staatssecretaris van Justitie aan deskundigenadviezen kan toekennen, mag de Staatssecretaris van Justitie bij de beoordeling van de asielaanvraag in beginsel uitgaan van de conclusies van een deskundigenadvies, waaronder voormelde verklaring van onderzoek van het Bureau Documenten moet worden begrepen, indien het op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld, tenzij sprake is van concrete aanknopingspunten om aan de juistheid en volledigheid daarvan te twijfelen. Het is daarom alleszins aannemelijk dat van verzoeker (in zijn asielprocedure) zal worden verlangd dat hij een tegenadvies laat opstellen en inbrengt, indien hij het deskundigenbericht van het Bureau Documenten wenst aan te tasten. Verzoeker kan volgens vaste jurisprudentie in dat geval namelijk niet enkel volstaan met het plaatsen van kritische kanttekeningen bij het rapport.
17. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de door verzoeker verzochte vergoeding in verband met het laten verrichten van een contra-expertise documentenonderzoek niet is aan te merken als noodzakelijke kosten in vorenbedoelde zin.
18. Hetgeen overigens nog is aangevoerd maakt het voorgaande niet anders.
19. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Om die reden komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking en zal het beroep gegrond worden verklaard.
20. Gezien de beslissing in de hoofdzaak zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
21. Nu het beroep gegrond wordt verklaard acht de voorzieningenrechter voorts termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage wordt het bedrag van de te vergoeden proceskosten begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) verzoekschrift;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
22. Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
23. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. J.Y. van de Kraats als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van P.L.M.M. Mulders als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2009.
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op de beslissing in de hoofdzaak, hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC Den Haag
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.</i>
Afschriften verzonden: