Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr.: AWB 08/38037
V-nummers: […]
Inzake: […], eiser, en […], eiseres, alsmede hun minderjarige kinderen,
gemachtigde mr. D. Schaap, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. T. Hartsuiker.
1 Eisers zijn geboren respectievelijk op […] 1996, […] 1973, […] 1993, […] 1995, […] 1996 en […] 1998. Allen hebben de Turkse nationaliteit. Zij verblijven sedert onbekende datum als vreemdelingen in de zin van de Vreemdelingenwet in Nederland.
Op 12 juni 2007 hebben eisers aanvragen ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Bij besluiten van 30 oktober 2007 heeft verweerder de aanvragen afgewezen. Eisers hebben tegen de besluiten op 19 november 2007 bezwaar gemaakt en daarbij verzocht om restitutie van leges. Bij besluit van 8 april 2008 heeft verweerder de bezwaren tegen de afwijzing van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd gegrond verklaard en wordt aan eisers een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verleend met de aantekening ‘EG-langdurig ingezetene’. Het verzoek tot vergoeding van de proceskosten is toegewezen en het verzoek om restitutie van leges afgewezen.
2 Op 6 mei 2008 hebben eisers tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank (AWB 08/16135). Voor zover het beroepschrift betrekking heeft op de afwijzing van het verzoek tot restitutie van leges, heeft de rechtbank het beroepschrift op 8 juli 2008 naar verweerder doorgezonden ter behandeling als bezwaarschrift. Bij besluit van 29 september 2008 heeft verweerder het bezwaar gericht tegen de afwijzing van het verzoek tot restitutie van leges ongegrond verklaard. Bij schrijven van 24 oktober 2008 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld (AWB 08/38037).
3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op
15 januari 2009. Ter zitting zijn eisers verschenen bij hun gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
4 De rechtbank heeft het onderzoek heropend en aangehouden in afwachting van de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en nevenzittingsplaats in een zaak (kenmerk AWB 08/42722) waarin gelijke rechtsvragen met betrekking tot Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (hierna: Richtlijn 2003/109/EG) aan de orde zijn als in deze zaak. Op 24 juli 2009 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank en nevenzittingsplaats uitspraak gedaan in die zaak. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om schriftelijk daarop te reageren en beide partijen hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt. Nadat partijen ermee hebben ingestemd dat zonder nadere zitting uitspraak wordt gedaan, heeft de rechtbank het onderzoek op 18 november 2009 gesloten.
1.1 Ingevolge artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000 is de vreemdeling in door verweerder te bepalen gevallen en volgens door verweerder te geven regels, leges verschuldigd ter zake van de afdoening van een aanvraag. Daarbij kan verweerder tevens bepalen dat de vreemdeling voor de afgifte van een document waaruit het rechtmatig verblijf blijkt leges verschuldigd is. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen dan wel het document niet afgegeven.
1.2 Ingevolge artikel 3.34g, eerste lid, van het Voorschrift vreemdelingen 2000 (Vv 2000) is de vreemdeling ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 20 van de Vw 2000 een bedrag van € 201,= verschuldigd.
1.3 Ingevolge artikel 13 van het Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije (hierna: Besluit 1/80) mogen de lidstaten van de Gemeenschap en Turkije geen nieuwe beperkingen invoeren met betrekking tot de toegang tot de werkgelegenheid van werknemers en hun gezinsleden wier verblijf en arbeid op hun onderscheiden grondgebied legaal zijn.
2 Verweerder heeft het verzoek om restitutie van de leges afgewezen. De verplichting tot betaling van leges is geen nieuwe beperking als bedoeld in artikel 13 van het Besluit 1/80. Richtlijn 2003/109/EG is geïmplementeerd in Nederlandse regelgeving en bevat geen verbod op legesheffing. De nationale grondslag voor legesheffing is te vinden in artikel 3.34g van het Vv 2000, welke bepaling zijn grondslag vindt in artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000.
3 Eisers kunnen zich niet verenigen met het standpunt van verweerder. Zij hebben daartoe aangevoerd dat het heffen van leges voor een verzoek om een aantekening ‘EG langdurig ingezetene’ in strijd is met artikel 13 van het Besluit 1/80. Daarnaast hebben zij aangevoerd dat richtlijn 2003/109/EG geen grondslag bevat voor het heffen van leges. Tevens hebben eisers aangevoerd dat verweerder hen ten onrechte niet heeft gehoord. Ook heeft verweerder gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 7:11 van de Awb, nu het bestreden besluit niet is genomen door een medewerker die hoger in rang staat dan degene die het primaire besluit heeft genomen. Eiser heeft op grond van artikel 7:15 van de Awb verzocht om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in bezwaar.
4.1 De rechtbank overweegt het volgende.
4.2 Vaststaat dat eisers bij de aanvragen van 12 juni 2007 in totaal een bedrag van € 1.206,= aan leges hebben betaald, te weten 6 maal € 201,=. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het heffen van de leges in strijd is met artikel 13 van het Besluit 1/80.
4.3.1 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het heffen van leges voor een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd niet kan worden gezien als een beperking in de zin van artikel 13 van het Besluit 1/80, aangezien eisers volledige en onbeperkte toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt hebben. Het doel van deze bepaling is volgens verweerder beperkingen van de toegang tot de arbeidsmarkt voorkomen en niet om regels te stellen over verblijfsaanspraken die hiermee geen verband houden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hierin niet kan worden gevolgd. Hierbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
4.3.2 In haar uitspraak van 30 mei 2005 (LJN AT8641) heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats geoordeeld dat de ingevoerde legesheffing voor de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning (en de daarna ingevoerde legesverhoging) in strijd moet worden geacht met artikel 13 van het Besluit 1/80.
4.3.3 In het hoger beroep tegen deze uitspraak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) bij uitspraak van 11 mei 2006 (LJN AX2432) prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het HvJEG). Verwezen wordt naar de rechtsoverwegingen 2.9 en 2.11.
4.3.4 Bij uitspraak van 17 september 2009 in de zaak C-242/06 (LJN BK1871) heeft het HvJEG een antwoord gegeven op de prejudiciële vragen van de Afdeling. Het HvJEG heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de standstillbepaling van artikel 13 van Besluit 1/80 op zich er niet aan in de weg staat dat een voorschrift wordt ingevoerd waarbij voor de verlening of verlenging van een verblijfsvergunning de betaling van leges wordt gevraagd van buitenlanders die op het grondgebied van de betrokken lidstaat verblijven. Echter, een dergelijke regeling mag niet neerkomen op het creëren van een beperking in de zin van artikel 13 van Besluit 1/80. Gelezen in samenhang met artikel 59 van het Aanvullend protocol, gesloten tussen de EG en Turkije, houdt artikel 13 van Besluit 1/80 immers in dat een Turks staatsburger op wie deze bepalingen van toepassing zijn weliswaar niet in een gunstiger situatie mag worden gebracht dan die van gemeenschapsburgers, maar zich ook niet gesteld mag zien voor nieuwe beperkingen die onevenredig zijn aan die welke voor gemeenschapsburgers gelden. Zoals het HvJEG heeft vastgesteld is de nationale regeling een bij artikel 13 van Besluit 1/80 verboden beperking, voor zover daarbij voor de behandeling van een verzoek tot verlening of verlenging van een verblijfsvergunning van Turkse staatsburgers op wie artikel 13 van Besluit 1/80 van toepassing is, een bedrag aan leges wordt geheven dat onevenredig is aan het bedrag dat in vergelijkbare omstandigheden wordt gevraagd van gemeenschapsonderdanen.
4.3.5 Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat artikel 13 van het Besluit 1/80 niet in de weg staat aan het heffen van leges voor de afdoening van een aanvraag om verlenging van een verblijfsvergunning. Echter, het op eisers toegepaste tarief van € 201,= moet in vergelijking tot het bedrag dat in vergelijkbare omstandigheden van gemeenschapsonderdanen wordt gevraagd, onevenredig worden geacht. Derhalve is het op eisers toegepaste tarief in strijd met artikel 13 van het Besluit 1/80.
4.4 Nu het heffen van een legesbedrag van € 201,= in strijd is met artikel 13 van het Besluit 1/80, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de weigering de leges te restitueren, vernietigen. Aan een bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank om die reden niet meer toe. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
4.5 Eiser heeft in zijn beroepschrift verzocht om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. Nu het beroepschrift is doorgestuurd ter behandeling als bezwaarschrift moet het verzoek zo worden begrepen dat verzocht wordt om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in bezwaar. De rechtbank ziet geen aanleiding om eiser op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb een vergoeding toe te kennen voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar, nu geen sprake is van herroeping van het primaire besluit. Bij de nieuwe beslissing op bezwaar zal verweerder dienen te beslissen op dit verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand.
4.6 Gelet op de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, zoals dit luidde ten tijde van het instellen van dit beroep, vastgesteld op
€ 644,= (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322,= en wegingsfactor 1).
III Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
1 verklaart het beroep gegrond;
2 vernietigt het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de weigering de leges te restitueren;
3 bepaalt dat verweerder binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4 veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,=;
5 bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 145,= vergoedt.
Aldus gedaan door mr. A. van ’t Laar, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Mehlbaum, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 27 november 2009.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuurs¬recht¬spraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.