RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummers: AWB 08/16022 & 08/16023,
V-nummers: 200.750.4845 & 200.730.4846.
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[naam] (eiser), [naam] (eiseres), tezamen eisers, wonende te Coevorden,
gemachtigde: mr. J.W.F. Noot, advocaat te Dordrecht,
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. L.Z. Achouak el Idrissi, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluiten van 4 december 2007 heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvragen van eisers tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel 'Gezinshereniging medische behandeling bij ouder'.
Tegen deze besluiten hebben eisers bij faxbericht van 18 december 2007 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij onderscheiden besluiten van 8 april 2008, verzonden op 10 april 2008, heeft verweerder het bezwaar van eisers gegrond verklaard en aan eisers een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder de beperking 'verblijf bij J. Azizova, arbeid niet toegestaan', met ingang van 29 oktober 2007, geldig tot 29 oktober 2008.
Tegen deze besluiten hebben eisers bij faxbericht van 5 mei 2008 beroep ingesteld.
Bij besluit van 29 mei 2009 heeft verweerder de besluiten van 8 april 2008 ingetrokken, het bezwaar van eisers van 18 december 2007 opnieuw gegrond verklaard en aan eisers een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder de beperking 'verblijf bij J. Azizova, arbeid niet toegestaan', met ingang van 22 augustus 2007, geldig tot 22 augustus 2008. Tevens heeft verweerder de geldigheidsduur van de verblijfsvergunningen verlengd tot 22 augustus 2010.
Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden de beroepen van eisers tegen de beslissing van 8 april 2009 mede geacht te zijn gericht tegen het besluit van 29 mei 2009.
De zaken zijn op 24 juni 2009 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eisers zijn ter zitting verschenen bij gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2.1. Wettelijk kader
Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 is Onze Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
Ingevolge het tweede lid wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
Ingevolge artikel 4.21, derde lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) wordt op het ingevolge het eerste lid, onder a tot en met d, afgegeven document aangetekend of het de vreemdeling toegestaan is arbeid te verrichten en of voor deze arbeid ingevolge de Wet arbeid vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning is vereist.
Volgens paragraaf B8/8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) kunnen de in Nederland verblijvende (huwelijks)partner alsmede de tot het gezin behorende kind(eren) die afhankelijk zijn van een vreemdeling aan wie in verband met medische behandeling of medische noodsituatie een verblijfsvergunning is verleend, gelet op het bepaalde in artikel 3.13 van het Vb 2000, in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd omdat van hen in redelijkheid niet kan worden verlangd dat zij terugkeren naar het land van herkomst. Om te verzekeren dat de gezinsleden slechts verblijf krijgen gedurende de medische behandeling van de hoofdpersoon, wordt aan hen een verblijfsvergunning verleend onder de beperking: 'verblijf bij ... (naam hoofdpersoon)' met dezelfde geldigheidsduur als die van de hoofdpersoon. De arbeidsmarktaantekening luidt, voor zover het geen gemeenschapsonderdaan betreft: 'arbeid niet toegestaan'.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav) is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland zonder tewerkstellingsvergunning arbeid te laten verrichten.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wav is dat verbod niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die beschikt over een krachtens de Vw 2000 afgegeven vergunning, welke is voorzien van een aantekening van de Minister van Justitie, waaruit blijkt dat aan die vergunning geen beperkingen zijn verbonden voor het verrichten van arbeid.
Ingevolge het tweede lid wordt zodanige aantekening afgegeven aan een vreemdeling:
a. die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder b of d, van de Vw 2000;
b. die gedurende een ononderbroken tijdvak van drie jaar heeft beschikt over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 en die nadien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd;
c. die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie.
In artikel 2 van het Besluit uitvoering Wav (hierna: het Besluit Wav) staan de categorieën vreemdelingen bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder c, van de Wav vermeld, aan wie een aantekening als bedoeld in voormeld artikel 4, eerste lid, van de Wav wordt afgegeven.
2.2. De gronden van de beroepen
Eisers verzetten zich tegen de aantekening verbonden aan hun vergunningen dat zij geen arbeid mogen verrichten. Zij stellen zich op het standpunt dat zij niet ziek zijn en door de arbeidsmarktaantekening worden belemmerd bij hun integratie in Nederland. Volgens eisers is sprake van onredelijk beleid. Eisers achten de bestreden besluiten in strijd genomen met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het zorgvuldigheids-, motiverings- en evenredigheidsbeginsel.
2.3. De beoordeling
Voor zover het beroep van eisers is gericht tegen de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunningen dient dit beroep, zoals ook ter zitting is gebleken, als ingetrokken te worden beschouwd. Het geschil beperkt zich slechts nog tot de beperking die aan de verleende vergunningen is verbonden dat arbeid niet is toegestaan.
Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat slechts in de in artikel 4 van de Wav en artikel 2 van het Besluit Wav genoemde gevallen een verblijfsvergunning met de arbeidsaantekening "arbeid vrij toegestaan" wordt afgegeven en dat eisers niet tot de genoemde categorieën behoren. Hetgeen in paragraaf B8/8 van de Vc 2000 over de arbeidsmarktaantekening is opgenomen kan volgens verweerder niet worden gekwalificeerd als beleid. Afwijking op grond van artikel 4:84 van de Awb is volgens verweerder dan ook niet mogelijk.
De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt dat geen sprake van beleid zou zijn. In paragraaf B8/8 van de Vc 2000 is expliciet vermeld welke arbeidsmarktaantekening wordt verleend in een situatie als de onderhavige. In artikel 4 van de Wav zijn slechts de bepalingen opgenomen in welke gevallen een uitzondering wordt gemaakt. Niet in geschil is dat eisers geen vreemdelingen zijn, als bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a en b, van de Wav en artikel 2 van het Besluit Wav. Ter zitting hebben eisers bepleit dat zij als voorschrift aan de verleende vergunningen willen zien opgenomen het voorschrift "arbeid niet toegestaan, tenzij een geldige tewerkstellingsvergunning is verleend". Op deze situatie heeft artikel 4 van de Wav geen betrekking. De rechtbank acht het in paragraaf B8/8 van de Vc 2000 neergelegde beleid niet kennelijk onredelijk. Uitgelegd is dat het om een tijdelijke vergunning gaat waarbij gezinsleden slechts verblijf krijgen gedurende de medische behandeling van de hoofdpersoon. Het bijzondere karakter van de vergunning brengt met zich dat geen arbeid gedurende het verblijf wordt toegestaan. Hetgeen eisers hebben aangevoerd kan niet als dusdanig bijzonder worden aangemerkt dat verweerder op grond daarvan toepassing aan artikel 4:84 van de Awb diende te geven.
Voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd zou zijn genomen met één van de genoemde algemene beginselen van behoorlijk bestuur acht de rechtbank evenmin grond aanwezig.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
De rechtbank 's-Gravenhage,
- verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en E. Naaijen-van Kleunen, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op: