ECLI:NL:RBSGR:2009:BK4954

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/35334
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en belangenafweging bij inbewaringstelling vijf dagen voor geplande uitzetting

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage zich gebogen over de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van eiser, die vijf dagen voor zijn geplande uitzetting was opgelegd. Eiser, van Afghaanse nationaliteit, werd op 28 september 2009 in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Hij heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitzetting van eiser volledig was voorbereid en dat de inbewaringstelling zo kort mogelijk dient te duren. De rechtbank oordeelt dat het in de rede had gelegen om eiser maximaal twee dagen voor de uitzetting in bewaring te stellen, gezien zijn gezinssituatie en het feit dat hij zich eerder niet had onttrokken aan de uitzetting.

De rechtbank heeft overwogen dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke belangen van eiser bij het kiezen van het moment van inbewaringstelling. De rechtbank concludeert dat de vrijheidsontnemende maatregel van 28 september 2009 tot 3 oktober 2009 niet gerechtvaardigd was, en kent eiser een schadevergoeding toe van € 400,-- voor de onterecht ondergane vrijheidsontneming. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,--. De uitspraak is openbaar gedaan op 26 november 2009, en tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 09/35334
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
V-nr: *
in het geding tussen:
eiser [naam], geboren [datum] in 1963, van Afghaanse nationaliteit,
gemachtigde: mr. M.B.J. Strooij, advocaat te Amsterdam,
en:
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.S. Mol, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Procesverloop
Op 28 september 2009 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 30 september 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 6 oktober 2009. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verstrekken. Bij fax van
13 oktober 2009 heeft verweerder stukken overgelegd, waarop de gemachtigde van eiser bij fax van 14 oktober 2009 heeft gereageerd. Beide partijen hebben toestemming gegeven de zaak zonder nadere zitting af te doen. De rechtbank heeft het onderzoek op 20 oktober 2009 gesloten.
2. Overwegingen
1. Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. De maatregel is onrechtmatig opgelegd. Verweerder heeft voor de inbewaringstelling van eiser geen vragen omtrent zijn inkomen gesteld en kon dan ook niet aan de maatregel ten grondslag leggen dat eiser over onvoldoende middelen van bestaan beschikt. Het is aan verweerder om aan te tonen dat eiser niet over voldoende middelen van bestaan beschikt. Verder zat eiser nog volop in procedure. Derhalve is ten onrechte aan de maatregel ten grondslag gelegd dat eiser is uitgeprocedeerd. Voorts is er geen belangenafweging in de maatregel opgenomen. Uit de stukken blijkt dat eiser een vrouw en vier kinderen heeft, met wie hij op een vast adres samenwoont. Het was eiser tot twee keer toe bekend dat hij zou worden uitgezet en in bewaring zou worden gesteld, zonder dat hij zich aan de uitzetting heeft onttrokken. Eiser wist nu ook dat hij op 5 oktober 2009 zou worden uitgezet en heeft zich wederom niet onttrokken aan de uitzetting. Aan eiser is medegedeeld dat hij om logistieke redenen vijf werkdagen voor de uitzetting in bewaring zou worden gesteld. Uit het beleid van verweerder blijkt dat de bewaring uiterst beperkt moet blijven. Logistieke redenen kunnen hier geen grondslag voor zijn.
2. Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. De maatregel is rechtmatig opgelegd. Niet betwist is dat eiser ongewenst is verklaard en zich eerder niet gehouden heeft aan de vertrektermijn. Verweerder was bekend dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers niet langer voorzieningen aan eiser verstrekte. Verder heeft eiser niet aangetoond dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt. Verweerder kon dan ook aan de maatregel ten grondslag leggen dat eiser niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Voorts had eiser geen lopende verblijfsrechtelijke procedures meer lopen. De bewaring van eiser is na een belangenafweging naar aanleiding van de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats te Haarlem van 1 oktober 2009 opgeheven.
De rechtbank overweegt het volgende.
3. De rechtbank stelt vast dat de bewaring na indiening van het beroep is opgeheven. Thans moet worden beoordeeld of er gronden zijn om schadevergoeding toe te kennen.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er sprake is van een risico dat eiser zich aan de uitzetting zou onttrekken. Uit het artikel 50-gehoor van 28 september 2009 blijkt immers dat eiser heeft verklaard niet mee te zullen werken aan de terugkeer naar zijn land van herkomst. Verder is niet in geschil dat eiser ongewenst is verklaard en zich niet gehouden heeft aan de vertrektermijn. Het enkele feit dat eiser zich twee keer eerder niet aan de uitzetting heeft onttrokken doet aan het voorgaande niet af.
5. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder aan de bewaring ten grondslag heeft kunnen leggen dat eiser is uitgeprocedeerd. De stelling van eiser dat hij nog lopende procedures heeft lopen volgt de rechtbank niet, nu dit enkel een procedure gericht tegen de uitzetting betrof. De verblijfsrechtelijke procedures waren reeds afgedaan.
Voor wat betreft de grond dat eiser over onvoldoende middelen van bestaan beschikt is de rechtbank met eiser van oordeel dat in het dossier niet is terug te vinden dat verweerder ten tijde van de inbewaringstelling wist dat eiser niet over voldoende middelen van bestaan beschikte. Er is ook niet gebleken van onderzoek door verweerder op dit punt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat dit niet aan de bewaring ten grondslag had mogen worden gelegd. Dit maakt de bewaring echter niet onrechtmatig, nu de overige gronden de maatregel kunnen dragen.
6. De rechtbank ziet zich dan thans voor de vraag gesteld of het in redelijkheid gerechtvaardigd was om eiser vijf dagen voor de geplande uitzetting in bewaring te stellen. Uit het dossier en ter zitting is gebleken dat de uitzetting van eiser geheel voorbereid was. Uit het beleid van verweerder volgt dat de inbewaringstelling zo kort mogelijk dient te duren. Nu de uitzetting voorafgaande aan de inbewaringstelling van eiser reeds geheel voorbereid was, is de rechtbank van oordeel dat het in de rede had gelegen om eiser zo kort mogelijk, maximaal twee dagen, voor de uitzetting in bewaring te stellen. De rechtbank betrekt hierbij ook dat gemotiveerd gesteld en onderbouwd en overigens niet betwist is dat eiser zich eerder niet heeft onttrokken en verzet tegen een voorgenomen uitzetting. De rechtbank neemt hierbij tevens de gezinssituatie, zoals die door eiser uiteengezet en evenmin betwist is, in overweging.
7. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt niet dat verweerder voor de inbewaringstelling rekening heeft gehouden met persoonlijke belangen van eiser. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op het hiervoor overwogene, op zichzelf genomen bevoegd was om eiser in bewaring te stellen, maar dat verweerder bij het kiezen van het moment van de inbewaringstelling onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiser.
8. Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel van 28 september 2009 tot 3 oktober 2009 bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd was te achten.
9. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 80,-- per dag dat eiser in het huis van bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 400,--.
10. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 400,-- (zegge: vierhonderd euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. H.J.M. Baldinger, voorzitter, in tegenwoordigheid van W. de Jong-Koops, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2009.
Afschrift verzonden op:
Conc.: WdJ
Coll:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.