ECLI:NL:RBSGR:2009:BK4945

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 08/30833
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een asielverzoek onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 november 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling van Somalische nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie, vertegenwoordigd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst. De vreemdeling had op 3 juni 2008 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 25 augustus 2008 door de verweerder was afgewezen op grond van de stelling dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld, wat leidde tot een zitting op 20 augustus 2009.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling op 16 januari 2009 aan de Italiaanse autoriteiten is overgedragen, maar dat dit niet betekent dat hij geen belang meer had bij de behandeling van het beroep. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Vreemdelingenwet 2000 en de Dublinverordening (Vo 343/2003) in overweging genomen. De rechtbank concludeerde dat de verplichting om het asielverzoek van de vreemdeling te behandelen op Nederland was overgegaan, omdat de vreemdeling rechtmatig verblijf had in Nederland op basis van artikel 64 van de Vw 2000.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van de verweerder vernietigd en bepaald dat de verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de vreemdeling. De uitspraak benadrukt het belang van de Dublinverordening in de context van asielprocedures en de verantwoordelijkheden van lidstaten.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 08/30833
Uitspraak
in het geding tussen:
[vreemdeling],
geboren op [datum],
van Somalische nationaliteit,
IND dossiernummer [...],
eiser,
gemachtigde mr. N. Akbalik, advocaat te Oosterhout-Nijmegen;
en
De Staatssecretaris van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. E. Gerssen,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1. Procesverloop
Op 3 juni 2008 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 25 augustus 2008 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Bij brief van 26 augustus 2008 is daartegen beroep ingesteld. Het beroep is voorzien van gronden bij brief van 30 september 2008. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van 20 augustus 2009 behandeld. Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1 Ter zitting is gebleken dat eiser op 16 januari 2009 is overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten. Dit betekent, anders dan verweerder ter zitting heeft aangevoerd, echter niet dat eiser geen belang meer heeft bij behandeling van dit beroep.
2.2 Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval is van toepassing Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van de Europese Unie van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (Vo 343/2003).
2.3 Italië heeft niet tijdig gereageerd op het terugnameverzoek, zodat Italië op grond van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c van de Vo 343/2003 wordt geacht in te stemmen met terugname van eiser.
2.4 Eiser merkt op dat hij in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning op grond van artikel 64 van de Vw 2000, en betoogt dat daarom de verplichting het asielverzoek te behandelen op Nederland is overgegaan.
2.5 Ingevolge artikel 2, aanhef en onder j van de Vo 343/2003 wordt voor de toepassing van de verordening onder verblijfstitel verstaan: een door de autoriteiten van een lidstaat afgegeven machtiging waarbij het een onderdaan van een derde land wordt toegestaan op het grondgebied van die lidstaat te verblijven, met inbegrip van de documenten waarbij personen worden gemachtigd zich op het grondgebied van die lidstaat op te houden in het kader van een tijdelijke beschermingsmaatregel of in afwachting van de tenuitvoerlegging van een verwijderings-maatregel die tijdelijk door bepaalde omstandigheden niet kan worden uitgevoerd, echter met uitzondering van visa en verblijfsvergunningen die zijn afgegeven tijdens de periode die nodig is om te bepalen welke lidstaat in de zin van deze verordening verantwoordelijk is of tijdens de behandeling van een asielverzoek of een aanvraag voor een verblijfsvergunning;
Ingevolge artikel 16, eerste lid van de Vo 343/2003 is de lidstaat die krachtens die verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek, verplicht een asielzoeker die zijn asielverzoek in een andere lidstaat heeft ingediend (…) over of terug te nemen en het asielverzoek volledig te behandelen.
Ingevolge het tweede lid van die bepaling gaan, indien een lidstaat de asielzoeker een verblijfstitel verstrekt, de in het eerste lid genoemde verplichtingen over op die lidstaat.
Ingevolge artikel 8, aanhef en onder j van de Vw 2000 heeft een vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf, indien tegen de uitzetting beletselen bestaan als bedoeld in artikel 64 Vw 2000.
Ingevolge artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het, gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van zijn gezinsleden, niet verantwoord is om te reizen.
2.6 Niet in geding is dat de uitzetting van eiser gedurende de periode van 18 maart 2008 tot 18 september 2008 op grond van artikel 64 van de Vw 2000 achterwege moest blijven, en dat eiser gedurende die periode rechtmatig verblijf in Nederland had op grond van artikel 8, aanhef en onder j van de Vw 2000.
2.7 Voorts is niet in geding dat het besluit van verweerder om met toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 de uitzetting van eiser achterwege te laten is genomen vóórdat uit onderzoek was gebleken dat eiser eerder in Italië een asielverzoek had ingediend.
Het betoog van verweerder dat eiser ten tijde van het nemen van dat besluit in afwachting was van tenuitvoerlegging van de overdracht aan een andere lidstaat faalt alleen al daarom. Om die reden kan ook de door verweerder opgeworpen stelling dat “verwijdering” niet hetzelfde is als “overdragen” buiten beschouwing blijven.
2.8 Het met toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 achterwege laten van uitzetting voldoet in dit geval in die zin aan de definitie van verblijfstitel in Vo 343/2003 als hiervoor onder 2.5 weergegeven, dat deze vorm van toelating moet worden begrepen als een document waarbij personen worden gemachtigd zich op het grondgebied van die lidstaat op te houden () in afwachting van de tenuitvoerlegging van een verwijderingsmaatregel die tijdelijk door bepaalde omstandigheden niet kan worden uitgevoerd.
Anders dan verweerder betoogt is deze lezing in overeenstemming met het doel en de grondgedachte van Vo 343/2003. Een van de doelen van Vo 343/2003 is immers snel te kunnen vaststellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek. Hierin past niet dat na een langdurig toegestaan verblijf van een onderdaan van een derde land in een lidstaat, alsnog geconcludeerd wordt dat een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling van een door deze onderdaan ingediend asielverzoek.
De rechtbank stelt daarom vast dat op grond van artikel 16, tweede lid van de Vo 343/2003 de verplichting het door eiser in Italië ingediende asielverzoek te behandelen op Nederland is overgegaan. Het beroep is daarom gegrond.
2.9 Er bestaat aanleiding voor veroordeling van verweerder in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 25 augustus 2008;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder de proceskosten ad € 644,-- aan eiser te voldoen;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman, voorzitter, mr. L.E.C. Rijckevorsel-Besier en mr. G.M.J. Vijftigschild, rechters en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A. Korporaal-Wisman als griffier, op 12 november 2009.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.