ECLI:NL:RBSGR:2009:BK4918
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- mr. drs. J. van den Bos
- mr. C. Laukens
- mr. E.A. Poppe-Gielesen
- Rechtspraak.nl
Herhaalde aanvraag asiel van Syrische vreemdeling met nieuwe feiten en omstandigheden
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 november 2009 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie, waarbij de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was afgewezen. Eiser, een Syrische nationaliteit bezittende vreemdeling, had eerder asielaanvragen ingediend die alle waren afgewezen. In deze procedure stelde eiser dat er sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, met name een brief van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 24 oktober 2006, waarin werd aangegeven dat de Minister van Buitenlandse Zaken de volledigheid van signaleringslijsten van gezochte Syriërs niet kon garanderen. Eiser betoogde dat deze informatie relevant was voor zijn asielrelaas en dat het eerdere besluit op onjuiste gronden was genomen, omdat verweerder geen inzage had gehad in de stukken die aan de individuele ambtsberichten ten grondslag lagen.
De rechtbank oordeelde dat het noodzakelijk was om deze stukken op te vragen om te kunnen beoordelen of er sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De rechtbank kon zich echter niet een oordeel vormen over de vraag of er daadwerkelijk sprake was van een nieuw feit, omdat de Minister van Buitenlandse Zaken weigerde de relevante stukken aan de rechtbank te overleggen. Dit werd niet aan eiser aangerekend, waardoor de rechtbank concludeerde dat de onduidelijkheid over de feiten voor rekening van verweerder kwam. De rechtbank oordeelde dat de brief van 24 oktober 2006 een nieuw feit was dat niet op voorhand kon worden uitgesloten als relevant voor de heroverweging van het eerdere besluit.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was en vernietigde het besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en bepaalde dat verweerder binnen vier weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 966,=, te betalen aan de griffier.