ECLI:NL:RBSGR:2009:BK4657

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/3328 WOB
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 oktober 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de minister van Economische Zaken over de weigering van informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had op 23 mei 2007 een verzoek om informatie ingediend, maar de minister had dit verzoek niet tijdig behandeld, wat eiser als een besluit beschouwde. Na bezwaar en een besluit van de minister op 29 oktober 2007, waarin een deel van de informatie werd verstrekt, heeft eiser beroep ingesteld. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende gemotiveerd had dat de gevraagde informatie, in combinatie met reeds openbaar gemaakte gegevens, kon leiden tot inzichten in de concurrentiepositie van bedrijven, en dat de afwijzing van het verzoek om informatie terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar kende eiser wel een proceskostenvergoeding toe van € 402,50 voor de kosten gemaakt in de bezwaarfase. De rechtbank benadrukte dat de minister in bezwaar de informatie deels openbaar had gemaakt, wat aanleiding gaf voor de proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan op 7 oktober 2009.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/3328 WOB
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
[eiser], eiser,
gemachtigde dr. mr. P.M. van Russen Groen, advocaat te Den Haag,
en
de minister van Economische Zaken, verweerder.
I PROCESVERLOOP
Eiser heeft bij brief van 23 mei 2007 een verzoek om informatie in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) bij verweerder ingediend.
Bij brief van 3 oktober 2007 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het met een besluit gelijk te stellen niet nemen van een besluit op zijn verzoek van 23 mei 2007. Daarbij heeft eiser verzocht om vergoeding van gemaakte proceskosten in de bezwaarfase.
Bij besluit van 29 oktober 2007 heeft verweerder beslist op eisers verzoek van 23 mei 2007.
Bij brief van 1 november 2007 heeft verweerder aan eiser een erratum, gedateerd 31 oktober 2007, met betrekking tot de bij besluit van 29 oktober 2007 openbaar gemaakte stukken, toegezonden.
Bij brief van 10 december 2007 zijn de gronden van het bezwaar nader aangevuld.
Eiser heeft ervan afgezien omtrent zijn bezwaar te worden gehoord.
Bij besluit van 25 maart 2008 heeft verweerder de bezwaren van eiser (deels) gegrond verklaard, en de beschikking van 29 oktober 2007 en het bijbehorende erratum van 31 oktober 2007 herzien voor zover deze betrekking hebben op een aantal documenten, en heeft verweerder alsnog een aantal documenten (deels) openbaar gemaakt.
Voor wat betreft alle overige documenten heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en het besluit van 29 oktober 2007 en het bijbehorende erratum van 31 oktober 2007 in zoverre gehandhaafd.
Het verzoek om vergoeding van de kosten die eiser in bezwaar heeft gemaakt heeft verweerder afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 29 april 2008, ingekomen bij de rechtbank op 6 mei 2008 en van gronden voorzien bij brief van 25 juni 2008, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 1 september 2009 ter zitting behandeld.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [X] en [Y]
II OVERWEGINGEN
1 In geschil is de in bezwaar gehandhaafde weigering informatie uit een achttal subsidiedossiers openbaar te maken.
Het gaat om de volgende subsidiedossiers:
- [A] Shipbuilding Division
- [B] Shipyards Group
- [C] Shipyards
- [D]
- Scheepswerf [E]
- [B] Shipyards Group
- Scheepswerk [F]
- [C] Scheepswerf Volharding [P]
2 Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het vijfde lid van dit artikel wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob blijft het verstrekken van informatie achterwege voor zover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder e, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wob wordt in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
Ingevolge het tweede lid kan over persoonlijke beleidsopvattingen met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.
3 Verweerder heeft bij het thans bestreden besluit op bezwaar van 29 oktober 2007 eiser inzage verschaft in een groot deel van de door eiser verzochte informatie, en de weigering (gedeelten van) de beschikbare documenten openbaar te maken gehandhaafd met een beroep op de hiervoor genoemde uitzonderingsgronden.
Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat van een vergoeding van kosten die eiser in verband met de behandeling in bezwaar heeft gemaakt geen sprake kan zijn. Ter zitting is door de gemachtigde van verweerder toegelicht dat in de bezwaarfase is gekozen voor een meer genuanceerde aanpak die het mogelijk maakte bij de beslissing op bezwaar meer stukken te verstrekken. Deze handelwijze betekent niet dat het primaire besluit onrechtmatig was, aldus verweerder.
4 Eiser heeft – samengevat – in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is ten aanzien van de documenten die niet zijn opgenomen in de bij het bestreden besluit behorende bijlagen 1 tot en met 8. De niet openbaar gemaakte documenten had verweerder in algemene bewoordingen dienen te omschrijven. Van de documenten die op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob deels niet openbaar zijn gemaakt valt niet in te zien waarom deze niet geanonimiseerd openbaar gemaakt kunnen worden. Daarnaast valt niet in te zien dat uit het openbaarmaken van de data waarop de schepen zijn af- dan wel opgeleverd concurrentiegevoelige bedrijfs- en fabricagegegevens kunnen worden afgeleid.
Voorts stelt eiser dat verweerder onzorgvuldig en willekeurig te werk is gegaan door in het ene dossier wel bepaalde documenten openbaar te maken en in het andere niet.
Ten slotte heeft eiser betoogd dat verweerder bij de beslissing op bezwaar ten onrechte het verzoek om de kosten die in de bezwaarfase zijn gemaakt te vergoeden heeft afgewezen, nu het bezwaar deels gegrond is verklaard.
5 Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb te hebben kennis genomen van de niet openbaar gemaakte documenten stelt de rechtbank vast dat verweerder op goede gronden inzage heeft mogen weigeren op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd en aannemelijk gemaakt dat de door eiser verzochte gegevens, in combinatie met wel openbaar gemaakte of anderszins bekende gegevens van deze bedrijven, kunnen leiden tot inzichten in de orderportefeuille van een scheepswerf waaruit de concurrentiepositie van een bedrijf kan worden afgeleid. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat het gaat om bedrijfsgegevens die door derden aan verweerder zijn verstrekt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, zowel in het verweerschrift als ter zitting, voldoende onderbouwd dat van willekeur in zijn handelwijze geen sprake is.
Hetgeen door eiser overigens is aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
6 Gelet op het voorgaande is de afwijzing van het verzoek om informatie, voor zover nog in geschil, terecht gehandhaafd.
7 Het beroep is ongegrond.
8 Inzake het verzoek om een proceskostenveroordeling voor kosten gemaakt in de bezwaar- en beroepsfase, overweegt de rechtbank als volgt.
Het betoog van eiser dat verweerder bij de beslissing op bezwaar ten onrechte heeft geweigerd de kosten die hij in de bezwaarfase heeft moeten maken, te vergoeden, nu het bezwaar deels gegrond is verklaard, slaagt.
In artikel 7:15, tweede lid, van de Awb is bepaald dat de kosten die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende, voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
In het derde lid is bepaald dat het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist, en dat het bestuursorgaan op het verzoek beslist bij de beslissing op bezwaar.
Verweerder heeft in bezwaar opnieuw getoetst aan de Wob, hetgeen heeft geresulteerd in (gedeeltelijke) verdere openbaarmaking van de verzochte informatie. Nu verweerder in het besluit op bezwaar feitelijke informatie heeft verstrekt waarvan openbaarmaking bij het primaire besluit was geweigerd, en deze informatie aangemerkt dient te worden als een openbaarmaking in de zin van de Wob (zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State van 13 augustus 2008, LJN: BD9940) is verweerder met die openbaarmaking ten dele tegemoetgekomen aan het bezwaar van eiser en is het besluit van 25 maart 2008 in zoverre in de plaats getreden van het primaire besluit van
29 oktober 2007 met bijbehorend erratum van 31 oktober 2007.
Verweerder heeft in de beslissing op bezwaar het primaire besluit deels herzien. In deze situatie was verweerder op de voet van artikel 7:15, tweede en derde lid, van de Awb gehouden aan eiser de in bezwaar gemaakte kosten te vergoeden. Voorts had verweerder in dezelfde bepalingen in combinatie met het verzoek van eiser in het inleidende bezwaarschrift van 3 oktober 2007 aanleiding moeten zien de kosten van eiser gemaakt in de bezwaarprocedure tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek, toe te wijzen.
9 De rechtbank ziet hierin aanleiding om het verzoek om proceskosten in bezwaar toe te wijzen, in die zin dat verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, wordt veroordeeld de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken te vergoeden. Die vergoeding bedraagt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht
€ 402,50 (1 punt voor het bezwaar tegen het niet tijdig beslissen, met als wegingsfactor 0,25, en 1 punt voor het aanvullende bezwaarschrift tegen het inhoudelijke besluit, wegingsfactor 1).
Voor een proceskostenveroordeling voor de door eiser in beroep gemaakte kosten bestaat geen aanleiding.
III BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond;
veroordeelt verweerder tot vergoeding van de kosten van eiser gemaakt in de bezwaarfase tot een bedrag van € 402,50.
Aldus vastgesteld door mrs. E.Kouwenhoven, D. Biever en G.F. van der Linden-Burgers, in tegenwoordigheid van de griffier mr. N. Woldring.
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.