1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 19 juni 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 31 oktober 2008 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 11 november 2008 beroep ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 22 juli 2009. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) genoemde gronden.
2.3 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij de beoordeling worden de in artikel 31, tweede lid, Vw bedoelde omstandigheden betrokken.
2.4 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Eiser had sinds 2006 een relatie met een meisje. Hij heeft haar vader twee keer gevraagd om met haar te mogen trouwen, maar de vader stond dat niet toe. Hij was een vooraanstaand lid van de KDP en wilde dat zijn dochter met een KDP-lid zou trouwen. Na de tweede weigering stortte eiser in en stopte met werken. Wel had eiser regelmatig telefonisch contact met zijn vriendin. Op een dag belde de vriendin van eiser met hem en stelde voor om seksueel contact met hem te hebben. Op die manier zou zij dan haar familie kunnen dwingen toestemming te geven voor een huwelijk. Op 1 of 2 maart 2008 kwam de vriendin van eiser bij hem thuis. Nadat zij seksueel contact hadden gehad, is de vriendin van eiser naar haar ouderlijk huis gegaan, om het aan haar moeder te vertellen. Diezelfde avond werd er aan de deur geklopt van de ouderlijke woning van eiser, waar hijzelf ook woonde. Eiser was er niet gerust op en zorgde dat hij op afstand bleef. Toen hij zag dat zijn moeder, die de deur opende, direct werd geslagen en hij gewapende mannen in uniform zag, is hij via het dak naar de buren gevlucht en van daaruit naar een zus van zijn vader. Onderweg belde hij een neef en vroeg hem om te gaan kijken wat er verder gebeurd was. Later hoorde eiser van zijn neef dat de gewapende mannen gedreigd hadden de broer van eiser te doden, maar dat de neef van eiser hen vertelde dat zij eiser moesten hebben. Hierop heeft de vader van de vriendin van eiser gezegd dat hij zijn eigen dochter zou vermoorden en dat eisers vader zijn zoon moest doden. Toen eisers vader dat weigerde, gaf de vader van eisers vriendin te kennen dat dan zelf te zullen doen. Eiser heeft zijn neef gevraagd voor hem een visum te regelen. Eiser zag er geen heil in om bescherming van de autoriteiten te vragen, omdat de vader van zijn vriendin zelf tot de autoriteiten van Koerdistan behoort. Op 13 maart 2008 is eiser vervolgens vertrokken en via Turkije naar Nederland gereisd. In Nederland heeft eiser van zijn familie vernomen dat zijn vriendin inmiddels is vermoord en dat eisers familie nog steeds wordt lastiggevallen.
2.5 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, voor zover hier van belang en samengevat, op het volgende standpunt gesteld. Eiser heeft verwijtbaar geen documenten overgelegd ter staving van zijn identiteit, nationaliteit, relaas en reisroute. Het relaas van eiser ontbeert positieve overtuigingskracht. Eiser heeft vage, summiere, inconsistente, tegenstrijdige en wisselende verklaringen afgelegd. Gelet op de ongeloofwaardigheid van zijn verklaringen, komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, Vw. Eiser komt evenmin in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op de d-grond van dit artikel, nu hij niet tot een categorie asielzoekers behoort, voor wie naar het oordeel van verweerder de terugkeer naar het land van herkomst in verband met de algehele situatie aldaar van bijzondere hardheid is.
2.6 Eiser heeft hiertegen in beroep het volgende aangevoerd. Het besluit is in strijd met artikel 8, tweede lid, van richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (richtlijn 2005/85). Eiser behoort op grond van richtlijn 2005/83 (ter zitting heeft eisers gemachtigde desgevraagd aangegeven dat hij bedoeld heeft een beroep te doen op richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: richtlijn 2004/83), en met name artikel 15 daarvan, in het bezit te worden gesteld van een verblijfsvergunning. Verweerder heeft ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 4, derde lid, en artikel 5 van richtlijn 2004/83. Daarnaast doet eiser een beroep op artikel 18 van richtlijn 2004/83. De verklaringen van eiser behoren als in hoofdlijnen innerlijk consistent en niet onaannemelijk te worden gekwalificeerd en verder strookt het met hetgeen bekend is over de algemene situatie in het land van herkomst. Ten onrechte is aan eiser artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw tegengeworpen. Het relaas van eiser dient als geloofwaardig te worden aangemerkt. Eiser heeft psychische klachten. Om die reden kon eiser niet meer of meer consistent verklaren. Eiser overlegt ter onderbouwing van deze stelling een brief van E. Bouwman, GGZ-arts van GGZ Friesland-Noord van 23 december 2008. In een vergelijkbare zaak, waarvan het voornemen is bijgevoegd, is het afgeven van het paspoort niet aan de vreemdeling tegengeworpen. Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7 De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser geen documenten heeft overgelegd ter staving van zijn identiteit, nationaliteit, relaas en reisroute. Eiser heeft op dit punt aangevoerd dat verweerder artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw niet aan hem heeft kunnen tegenwerpen en zich hierbij beroepen op het gelijkheidsbeginsel en ter onderbouwing van dat beroep een voornemen overgelegd in een andere zaak, met het nummer 0806.05.1291. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat ook in het besluit in die zaak het ontbreken van documenten niet is tegengeworpen. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van verweerder zich niet op het standpunt heeft gesteld dat in die zaak sprake was van een ambtelijke misslag.
2.8 Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in de uitspraak van 21 december 2006 (LJN AZ5171) heeft overwogen, vergt het gelijkheidsbeginsel een consistente gedragslijn van het bestuur. In de uitspraak van 19 oktober 2005 (LJN AU4565) heeft de Afdeling overwogen dat het bewaken van de consistentie van het eigen optreden bij uitstek de eigen verantwoordelijkheid is van het bestuur. Het ligt op de weg van het bestuursorgaan om bij een gemotiveerd beroep op het gelijkheidsbeginsel aannemelijk te maken dat geen sprake is van rechtens vergelijkbare gevallen.
2.9 Verweerder is hierin niet geslaagd. De enkele stelling dat slechts in een enkel geval, zoals de door eiser aangehaalde zaak, het ontbreken van documenten niet is tegengeworpen, terwijl het ontbreken van documenten vrijwel altijd wordt tegengeworpen, is onvoldoende om het beroep op het gelijkheidsbeginsel te ontkrachten. Verweerder heeft hiermee immers niet aannemelijk gemaakt dat het door eiser aangehaalde geval niet rechtens vergelijkbaar is met het zijne.
2.10 Gelet hierop heeft verweerder zich niet zonder meer op het standpunt kunnen stellen dat artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw aan eiser kan worden tegengeworpen en heeft verweerder ter beoordeling van de geloofwaardigheid dan ook een onjuist toetsingskader gehanteerd.
2.11 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Gelet op het voorgaande behoeven de overige gronden van beroep geen nadere bespreking.
2.12 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.13 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan eiser.