RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittinghoudende te Roermond
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Vreemdelingenkamer
Procedurenummer: AWB 09 / 16966
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[naam eiser], eiser,
gemachtigde mr. U. Koopmans,
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
1.1. Bij fax van 11 mei 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 10 april 2009, verzonden op 14 april 2009. Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser van 12 februari 2009, gericht tegen het besluit van 30 januari 2009, ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder aan eiser uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) van
29 januari 2009 tot 12 maart 2009. Bij schrijven van 2 juni 2009 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Op 7 oktober 2009 heeft eiser nog een ander stuk ingediend.
1.2. Voorts heeft eiser op 11 mei 2009 de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht bij wege van voorlopige voorziening uitzetting te verbieden tot op het beroep is beslist.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. De ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden.
1.4. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2009. Aldaar is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E.P. Pijnenburg. Als tolk was aanwezig mevrouw [naam tolk].
1.5. Voormeld verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (met procedurenummer AWB 09/16967) is op 8 oktober 2009 eveneens op een zitting behandeld.
2.1. Eiser is geboren op 25 maart 1974 en afkomstig uit de Russische Federatie. Eiser is asielrechtelijk uitgeprocedeerd.
2.2. Op 7 juni 2007 heeft eiser verzocht om “analoge” toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 vanwege medische redenen. Eiser kampt met zowel lichamelijke als psychische klachten. Bij besluit van 20 september 2007 heeft verweerder geweigerd aan dat verzoek gehoor te geven. Aan die weigering heeft verweerder – kort gezegd – ten grondslag gelegd dat uit een advies van Bureau Medische Advisering (BMA) van 30 augustus 2007 blijkt dat het voor eiser, zij het onder beperkingen, mogelijk is om te reizen.
2.3. Op 3 oktober 2007 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen voormeld besluit. Tevens is de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat het verweerder verboden wordt om eiser uit te zetten zolang nog niet op het bezwaar is beslist (AWB 07/37938). Bij uitspraak van 21 augustus 2008 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank, zittingsplaats Utrecht, geoordeeld dat het bezwaar van eiser geen redelijke kans van slagen heeft en is tevens het verzoek afgewezen. Bij besluit van 18 september 2008 heeft verweerder het bezwaar van 3 oktober 2007 vervolgens ongegrond verklaard. Hiertegen is op 22 september 2008 beroep ingesteld.
2.4. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 30 januari 2009 ambtshalve besloten dat artikel 64 van de Vw 2000 op eiser van toepassing is gedurende de periode van
29 januari 2009 tot 12 maart 2009. Aanleiding tot dit besluit is een medisch advies van
dr. [naam arts], arts, welk advies is gevraagd door medewerkers van het aanmeldcentrum
Ter Apel waar eiser verbleef.
2.5. Bij brief van 12 februari 2009 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen laatstgenoemd besluit. Hierin heeft verweerder geen reden gezien voor heroverweging van het primaire besluit. Bij het thans bestreden besluit van 10 april 2009 heeft verweerder het bezwaar dan ook ongegrond verklaard.
2.6. Aan de rechtbank ligt ter beantwoording voor de vraag of het besluit van
10 april 2009 rechtens houdbaar is. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt hiertoe het volgende.
2.7. Ingevolge artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
2.8. In onderdeel A4/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is – voor zover hier relevant – aangegeven op welke wijze moet worden gehandeld bij een beroep op artikel 64 van de Vw 2000. Bij de beoordeling van een aanvraag om artikel 64 van de Vw 2000 toe te passen wordt indien nodig door verweerder een medisch adviseur van het BMA geraadpleegd. Ook een andere onafhankelijk medisch deskundige kan echter worden benaderd om een advies uit te brengen. De uitzetting in het individuele geval wordt in beginsel opgeschort voor de periode waarin reizen vanuit medisch oogpunt onverantwoord is, aldus het beleid. Bij een beroep op artikel 64 van de Vw 2000 is de vraag aan de orde of betrokkene medisch gezien in staat is om te reizen.
Het betreft een tijdelijke maatregel, gericht enkel op de opschorting van de uitzetting en/of de rechtsplicht om Nederland te verlaten. In voorkomende gevallen kan tevens sprake zijn van het achterwege laten van de uitzetting ingevolge artikel 64 van de Vw 2000, indien de stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan.
2.9. Volgens eiser kan uit het advies van dr. [naam arts] voornoemd niet worden afgeleid dat aan eiser slechts uitstel van vertrek dient te worden verleend voor een periode van zes weken. De arts vermeldt immers: “Gelet op zijn medische situatie is er sprake van een noodzaak tot verwijzing naar psychiater, uroloog.” Een doorverwijzing leidt veelal tot een behandeling. Een dergelijke behandeling neemt gewoonlijk veel meer tijd in beslag dan zes weken, aldus eiser.
2.10. De rechtbank overweegt als volgt.
2.11. Blijkens het medische rapport van dr. [naam arts] heeft hij eiser zelf onderzocht. Aan dr. [naam arts] zijn negen vragen voorgelegd. De vragen drie tot en met vijf luiden als volgt:
“Vraag 3: Kan betrokkene, gelet op zijn medische situatie per vliegtuig Nederland verlaten (dit in verband met de eventuele uitzetting)?
Vraag 4: Is er sprake van een psychiatrische problematiek die acute verwijzing naar een psychiater op de kortst mogelijke termijn noodzakelijk maakt?
Vraag 5: Is er een acute medische noodzaak voor medische behandeling van betrokkene? Zo ja, naar welke instantie dient betrokkene verwezen te worden?”
2.12. Alle drie de voormelde vragen zijn met nee beantwoord. De toelichting bij de beantwoording van de vragen door dr. [naam arts] luidt:
“Gebruikt veel te veel medicijnen. Rapporten van psychiater en uroloog moeten ter beschikking komen. Tot zo lang is reizen niet toegestaan. Opvang verlenen voor 6 weken.”
2.13. Het voormelde rapport is met het besluit ter zake van de toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 aan eiser toegezonden. Eiser was derhalve evenals verweerder op de hoogte over de achtergrond en reden van het verleende uitstel van vertrek voor de duur van zes weken. Vervolgens overweegt de rechtbank dat zij eiser niet volgt in het standpunt dat verweerder dan wel het BMA voor verwijzing van eiser naar een psycholoog of uroloog had moeten zorgdragen. Een dergelijke verwijzing ligt ook niet op de weg van verweerder of het BMA. Niet bestreden is verder dat er tot en met het in beroep bestreden besluit op bezwaar door of namens eiser geen medische gegevens zijn overgelegd. De aan de rechtbank vervolgens voorliggende vraag is wat de consequentie is van het niet beschikbaar komen van de door dr. [naam arts] bedoelde rapporten, hetgeen de rechtbank heeft opgevat als dat nadere informatie beschikbaar diende te komen omtrent de medische toestand van eiser.
2.14. Met verweerder is de rechtbank vervolgens van oordeel dat het advies van mr. [naam arts] aldus gelezen moet worden dat het uitstel van vertrek uit praktische en zorgvuldigheids-overwegingen is verleend. Daar ten tijde van het advies van dr. [naam arts] kennelijk geen gegevens van een psychiater/psycholoog en/of uroloog beschikbaar waren, was het door de deswege bestaande onduidelijkheid over eisers medische situatie aangewezen om aan eiser voor de duur van zes weken opvang te verlenen.
Uit het advies blijkt echter ook dat reizen niet is toegestaan, in elk geval niet zolang er geen nadere psychiatrische en urologische informatie voorhanden was. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen om of wel zelf stappen te ondernemen teneinde die kennelijk benodigde informatie alsnog te verkrijgen dan wel eiser een termijn te stellen voor het overleggen van die medische gegevens binnen de termijn van zes weken teneinde te kunnen beoordelen of ook na die periode nog uitstel van vertrek verleend diende te worden. Daaraan doet niet af dat eiser ook spontaan die gegevens over zou hebben kunnen leggen. Gesteld noch gebleken is verder dat er sedert het onderzoek van dr. [naam arts] een wijziging in de gezondheidstoestand van eiser is gekomen, zodat verweerder ten onrechte het uitstel van vertrek tot 6 weken heeft beperkt. De rechtbank overweegt in dit verband tevens dat verweerder dat uitstel van vertrek ambtshalve heeft verleend zodat, naar dezerzijds oordeel, ook om die reden de bewijslast bij verweerder is komen te liggen en het derhalve op de weg van verweerder lag om te beoordelen of er sprake was van een zodanige situatie na de genoemde 6 weken dat niet langer uitstel van vertrek diende te worden verleend. Ten overvloede merkt de rechtbank voorts nog op dat het verlenen van opvang, hetgeen tot de bevoegdheid van het Centraal orgaan opvang asielzoekers behoort, en het verlenen van uitstel van vertrek, hetgeen tot de bevoegdheid van verweerder behoort, strikt gezien twee verschillende zaken zijn.
2.15. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en wordt het bestreden besluit vernietigd.
2.16. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met deze procedure, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden twee punten toegekend (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting) met een waarde van EUR 322, per punt. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor één.
2.17. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
2.18. Tevens zal de rechtbank bepalen dat aan eiser het betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 150,-- dient te worden vergoed.
2.19. Mitsdien wordt beslist als volgt.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van verweerder van 10 april 2009;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiser begroot op EUR 644,-- (wegens kosten van de rechtsbijstand), te vergoeden aan de griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond;
bepaalt dat verweerder aan eiser het door of namens deze betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 150,-- volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. F.H. Machiels in tegenwoordigheid van mr. W.A.M. Bocken als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2009.
w.g. mr. W.A.M. Bocken,
griffier w.g. mr. F.H. Machiels,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 19 november 2009
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak.