ECLI:NL:RBSGR:2009:BK4205
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering verblijfsvergunning voor vreemdeling met Nederlandse gezin in het buitenland
In deze zaak gaat het om het beroep van een vreemdeling tegen de weigering van de Staatssecretaris van Justitie om hem een verblijfsvergunning te verlenen. De vreemdeling, die met zijn Nederlandse gezin in het buitenland heeft gewoond, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning in Nederland, omdat zijn echtgenote medische zorg nodig heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling niet in aanmerking komt voor verlenging van zijn verblijfsvergunning onder de beperking 'conform beschikking Minister'. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het hoofddoel van de vreemdeling het verblijf bij zijn vrouw en kinderen is. De rechtbank wijst erop dat de vreemdeling de mogelijkheid heeft om een verblijfsvergunning aan te vragen onder een andere beperking, namelijk gezinshereniging, zoals bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Vb 2000.
De rechtbank overweegt verder dat de vreemdeling geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die zijn beroep op artikel 8 van het EVRM rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de vreemdeling niet heeft aangetoond dat zijn gezinsleven niet in het buitenland kan worden voortgezet. De rechtbank wijst erop dat de vreemdeling en zijn gezin eerder in het buitenland hebben gewoond en dat er geen objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven daar voort te zetten. De rechtbank verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond.