ECLI:NL:RBSGR:2009:BK4194

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/32104
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bijzondere aanwijzing opgelegd aan een vreemdeling inzake dactyloscopisch signalement

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage geoordeeld over de bijzondere aanwijzing die aan eiser, een vreemdeling van Somalische nationaliteit, is opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie. De aanwijzing verplichtte eiser zich te onthouden van acties die de kwaliteit van zijn dactyloscopisch signalement konden verslechteren. De rechtbank overweegt dat deze aanwijzing een rechtens relevante handeling is, die verder ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer van eiser dan de verplichting tot het afnemen van vingerafdrukken. De rechtbank stelt vast dat de niet-naleving van de aanwijzing strafbaar is en dat er rechtsbescherming bij de vreemdelingenrechter open moet staan. Dit leidt tot de conclusie dat het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard door verweerder.

De rechtbank heeft het beroep van eiser, voor zover het betrekking heeft op de bijzondere aanwijzing krachtens artikel 3.109 van het Vreemdelingenbesluit 2000, ongegrond verklaard. Echter, voor de aanwijzing die is opgelegd krachtens artikel 4.45 van het Vreemdelingenbesluit 2000, is het beroep gegrond verklaard. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 1 september 2009, voor zover het bezwaar tegen de bijzondere aanwijzing niet-ontvankelijk is verklaard, en herroept de bijzondere aanwijzing in zoverre. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet bevoegd was om deze verplichting op te leggen en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 322.

De uitspraak is openbaar uitgesproken op 6 oktober 2009, en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 09/32104
Uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
X
geboren op ...
van (gestelde) Somalische nationaliteit,
V-nummer: ...
eiser,
gemachtigde: mr. H.K. Westerhof, advocaat te Dordrecht.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. De Staatssecretaris van Justitie, hierna verweerder, heeft op 2 juli 2009 aan eiser de bijzondere aanwijzing opgelegd, waarbij eiser zich dient te onthouden van die acties die kunnen leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van zijn dactyloscopisch signalement. Bij besluit van 1 september 2009 heeft verweerder het bezwaar tegen deze bijzondere aanwijzing niet-ontvankelijk verklaard.
1.2. Eiser heeft hiertegen op 4 september beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van beroep zijn op 12 september 2009 ingediend.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank en aan de gemachtigde van eiser toegezonden.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 14 september 2009. Eiser noch zijn gemachtigde zijn verschenen. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen mr. P. van Zijl. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
2. Rechtsoverwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke beslissing.
2.2. Ingevolge artikel 72, derde lid, Vw 2000 wordt voor de toepassing van deze afdeling met een beschikking tevens gelijkgesteld een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig.
2.3. Ingevolge artikel 54, aanhef en onder c, Vw 2000 kan bij algemene maatregel van bestuur ten aanzien van vreemdelingen worden voorzien in een verplichting tot het verlenen van medewerking aan het vastleggen van gegevens met het oog op identificatie.
2.4. Ingevolge artikel 4.45 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) – voor zover hier van belang – bestaat de medewerking van de vreemdeling, bedoeld in artikel 54, eerste lid, onderdeel c, van de Wet uit het laten afnemen van vingerafdrukken, indien daartoe naar het oordeel van de ambtenaar, belast met de grensbewaking of een ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen, gegronde reden bestaat.
2.5. Ingevolge artikel 5:20, eerste lid, Awb is een ieder verplicht aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.
2.6. Ingevolge artikel 108, eerste lid, Vw 2000 – voor zover hier van belang – wordt met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de tweede categorie gestraft handelen in strijd met een verplichting opgelegd bij of krachtens artikel 54.
2.7. Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, Awb verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
2.8. Ingevolge artikel 37, aanhef en onder b en c, Vw 2000 – voor zover hier van belang - worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld omtrent de wijze waarop het onderzoek naar de aanvraag wordt ingericht en de gegevens die de vreemdeling in persoon moet verstrekken.
2.9. Ingevolge artikel 3.109 Vb 2000 – voor zover hier van belang – wordt van de vreemdeling die te kennen geeft de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Wet, in te willen dienen, door Onze Minister een dactyloscopisch signalement opgemaakt. De vreemdeling verleent hieraan zijn medewerking.
2.10. De in geding zijnde bijzondere aanwijzing is eiser, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 54, eerste lid, aanhef en onder b en c, Vw 2000 opgelegd omdat geconstateerd was dat de kwaliteit van eisers vingertoppen onvoldoende was voor het opnemen van een noodzakelijk dactyloscopisch signalement. Aangegeven is dat eiser te kennen gegeven een asielaanvraag in te willen dienen. Verweerder acht het ten behoeve van het toezicht op vreemdelingen noodzakelijk een dactyloscopisch signalement op te nemen ter vaststelling van eisers identiteit. Daarnaast acht verweerder het voor de beoordeling van het door eiser in te dienen asielverzoek van belang om middels een dactyloscopisch signalement een onderzoek in te stellen naar mogelijk eerder verblijf in Nederland of één van de andere lidstaten die behoren tot de Europese Unie. In de aanwijzing is opgemerkt dat wanneer bij indiening van het asielverzoek wordt geconstateerd dat eiser zich niet heeft gehouden aan deze bijzondere aanwijzing en er aantoonbaar opzettelijk handelingen zijn verricht die het onmogelijk maken om tot een identificatie te komen op basis van een dactyloscopisch signalement er een proces-verbaal zal worden opgemaakt. Dit kan leiden tot afwijzing van de aanvraag en aangifte wegens fraude.
2.11. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat de bijzondere aanwijzing enkel is bedoeld als informatie c.q. waarschuwing richting eiser om medewerking te verlenen aan identificatie middels het ter beschikking stellen van vingerafdrukken van dusdanige kwaliteit zodat deze kunnen worden vergeleken in de systemen van de vreemdelingenpolitie. De verplichting om medewerking te verlenen aan het afnemen van deugdelijke vingerafdrukken vloeit volgens verweerder rechtstreeks voort uit de wettelijke bepalingen, waarbij verweerder heeft gewezen op de hiervoor genoemde artikelen 3.109 en 4.45 Vb 2000. De bijzondere aanwijzing die aan eiser is gegeven, roept geen externe rechtsgevolgen voor eiser in het leven. Om die reden is de bijzondere aanwijzing volgens verweerder geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb en is het bezwaar daartegen niet-ontvankelijk verklaard.
2.12. De rechtbank gaat er, gezien de toelichting die verweerder daarop heeft gegeven in de bijzondere aanwijzing zelf en in het bestreden besluit, vanuit dat de bijzondere aanwijzing zowel is gegeven met het oog op de behandeling van de asielaanvraag die eiser wenst in te dienen als uit een oogpunt van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Vw 2000. Dit betekent dat de bijzondere aanwijzing zowel is opgelegd krachtens artikel 3.109 Vb 2000 als krachtens artikel 4.45 Vb 2000.
2.13. Voor zover de bijzondere aanwijzing is opgelegd krachtens artikel 3.109 Vb 2000, staat daartegen op grond van artikel 6:3 Awb geen bezwaar open. Het betreft inzoverre immers een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit op de door eiser in te dienen aanvraag om een asielvergunning. Eiser kan tegen het besluit op die aanvraag rechtmiddelen indienen. Niet gebleken is dat eiser los van dat besluit rechtstreeks door de aanwijzing in zijn belang is getroffen. In zoverre heeft verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.14. Voor zover de bijzondere aanwijzing is opgelegd krachtens artikel 4.45 Vb 2000, overweegt de rechtbank het volgende. Aan verweerder moet worden toegegeven dat de verplichting tot medewerking aan het afnemen van vingerafdrukken rechtstreeks uit de wet voortvloeit. De opgelegde bijzondere aanwijzing tot het zich onthouden van die acties die kunnen leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van eisers dactyloscopisch signalement behelst echter een zekere aanscherping van deze algemene norm. De aanwijzing moet worden beschouwd als een vordering als bedoeld in arikel 5:20, eerste lid, Awb. In geding is of een dergelijke vordering op rechtsgevolg is gericht en derhalve als een besluit moet worden aangemerkt.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft in zijn uitspraken van 21 juli 1998 (Awb 97/153, LJN: ZF3595) en 2 maart 1999 (Awb 98/1222; LJN: AA3409) geoordeeld dat een verzoek om informatie te verschaffen door de betreffende toezichthouder, geen publiekrechtelijke rechtshandeling is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, Awb omdat de verplichting hieraan mee te werken krachtens de wet geldt en niet krachtens enig bestuursbesluit. Het verzoek om informatie te verschaffen, strekt zelf niet tot deze verplichting. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft voor dit oordeel steun gevonden in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:13 Awb waaruit onder meer blijkt dat van regeringszijde blijk wordt gegeven dat bij toezichtshandelingen het in de regel om feitelijk handelen gaat waartegen op adequate wijze rechtsbescherming kan worden gezocht bij de burgerlijke rechter.
In navolging van deze uitspraken, gaat de rechtbank er vanuit dat in geding zijnde bijzondere aanwijzing niet als een besluit kan worden aangemerkt.
2.15. Naar het oordeel van de rechtbank moet de bijzondere aanwijzing wel worden aangemerkt als een handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, Vw 2000. Daartoe overweegt de rechtbank dat deze, gelet op de aard van de aanwijzing en de gevolgen van het niet naleven daarvan voor eiser, een rechtens relevante handeling jegens eiser is. Het onthouden van acties die kunnen leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van het dactyloscopisch signalement grijpt immers verder in de persoonlijke levensfeer van eiser dan de enkele verplichting tot het laten afnemen van vingerafdrukken, zoals omschreven in artikel 4.45 Vw 2000. Bovendien is de niet naleving van de bijzondere aanwijzing strafbaar. Nu volgens de wetsgeschiedenis van artikel 72, derde lid, Vw 2000 het onwenselijk is als zowel de bestuursrechter als de burgerlijke rechter zouden oordelen over geschillen met betrekking tot de Vreemdelingenwet 2000, dient tegen de bijzondere aanwijzing, voor zover deze is gegeven met het oog op de toezicht, rechtsbescherming bij de vreemdelingenrechter open te staan.
Dit betekent dat verweerder het bezwaar in zoverre ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.16. Uit het voorgaande volgt dat het beroep, voor zover dat betrekking heeft op de krachtens artikel 3.109 Vb 2000 opgelegde bijzondere aanwijzing, ongegrond is en voorzover dat betrekking heeft op de krachtens artikel 4.45 Vb 2000 opgelegde bijzondere aanwijzing, gegrond is. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd wegens strijd met artikel 72, derde lid, Vw 2000.
2.17. De rechtbank ziet aanleiding, voor zover het bestreden besluit wordt vernietigd, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb zelf in de zaak te voorzien en overweegt daartoe het volgende.
Zoals deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, in haar uitspraak van 21 juli 2009 (Awb 09/20239; gepubliceerd op www.rechtspraak.nl LJN: BJ5673) heeft geoordeeld, is verweerder niet bevoegd tot het opleggen van een verplichting als bedoeld in artikel 4.45 Vb 2000. In navolging van die uitspraak wordt –ambtshalve - geoordeeld dat de bijzondere aanwijzing in zoverre niet bevoegd is gegeven. Het bezwaar is in zoverre gegrond. De bijzondere aanwijzing dient in zoverre te worden herroepen.
2.18. Voor veroordeling overeenkomstig artikel 8:75, eerste lid, Awb van verweerder in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat thans aanleiding. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet naar het oordeel van de rechtbank worden bepaald op € 322, (1 punt voor het indienen van het beroepschrift).
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep voor zover dat betrekking heeft op de krachtens artikel 3.109 Vb 2000 opgelegde bijzondere aanwijzing ongegrond;
- verklaart het beroep voor zover dat betrekking heeft op de krachtens artikel 4.45 Vb 2000 opgelegde bijzondere aanwijzing gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 1 september 2009, voor zover daarbij het bezwaar tegen de bijzondere aanwijzing van 2 juli 2009, voor zover deze is opgelegd krachtens artikel 4.45 Vb 2000, niet-ontvankelijk is verklaard, en laat het bestreden besluit voor het overige in stand;
- herroept de bijzondere aanwijzing opgelegd op 2 juli 2009, voor zover deze is opgelegd krachtens artikel 4.45 Vb 2000;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322, en bepaalt dat verweerder deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. S.M. Schothorst en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.A. Hulst als griffier op 6 oktober 2009
Griffier Rechter
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage) onder vermelding van ‘Hoger beroep vreemdelingenzaken’. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: