RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 09/39844
Uitspraak op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum],
van Iraakse nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer],
thans verblijvende in de Justitiële Jeugdinrichting te Maasberg ,
raadsvrouw mr. M.H. van der Linden,
eiser;
De Staatssecretaris van Justitie,
vertegenwoordigd door mr. S. Alberts,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
Op 27 oktober 2009 om 14.45 uur, aansluitend aan het strafrechtelijk voortraject, is eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert (artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, Vw 2000).
Op 30 oktober 2009 heeft eiser tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter zitting van 11 november 2009. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd dat hij niet beschikt over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, nu hij ten tijde van het opleggen van de maatregel de beschikking had over een geldig W-document. Nu verweerder ter zitting te kennen heeft gegeven deze grond te laten vallen behoeft deze geen bespreking.
Eiser heeft gesteld dat de twee getransigeerde misdrijven en de verdenking van een derde strafbare feit, en de daarbij opgelegde c.q. voorgestelde straffen niet dusdanig zijn dat deze de maatregel van bewaring rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat eiser het plegen van de misdrijven heeft bevestigd, zodat verweerder terecht de grond dat eiser is veroordeeld vanwege een strafbaar feit als ook verdacht wordt van het plegen van een strafbaar feit aan de bewaring ten grondslag heeft kunnen leggen.
Voor zover als grond is opgenomen dat eiser zich meerdere keren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, heeft verweerder te kennen gegeven dat deze eveneens kan vervallen, nu sprake is van eenzelfde grond voor de tweede maal opnemen. Ook deze grond kan verder onbesproken blijven.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd dat hij niet beschikt over voldoende middelen van bestaan, nu zijn oom ten tijde van het oplegen van de maatregel geld ontving van de Stichting Nidos op grond van een contract viir opvang en wonen in gezinsverband (OWG). De rechtbank volgt eiser hierin niet en overweegt hiertoe dat met betrekking tot het beschikken over voldoende middelen van bestaan het inkomen waarover de vreemdeling zelfstandig beschikt bepalend is. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 april 2006 (LJN AW7518). Een dagvergoeding op grond van de OWG regeling door de Stichting Nidos kan, vergelijkbaar met de uitkering op grond van de Regeling Verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (RVA) niet worden aangemerkt als inkomen waarover de vreemdeling zelfstandig beschikt.
Eiser heeft voorts gesteld dat verweerder geen belangenafweging heeft gemaakt dan wel ten onrechte geen lichter middel heeft toegepast, hetgeen klemt mede nu sprake is van een minderjarige vreemdeling. De maatregel van bewaring is een ingrijpende en dient eerst te worden toegepast als dat strikt noodzakelijk is.
Verweerder is van oordeel dat de gronden de maatregel genoegzaam kunnen dragen en heeft ter zitting gesteld dat de belangenafweging terecht in het nadeel van eiser is uitgevallen. De rechtbank volgt verweerder niet in dit standpunt en overweegt daartoe het volgende.
Ingevolge artikel 37 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind dient gevangenneming van een kind slechts gehanteerd te worden als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke passende duur. In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is onder hoofdstuk A6/1.5 ook bepaald dat vrijheidsontneming een ingrijpende maatregel is en de toepassing daarvan daarom tot het strikt noodzakelijke beperkt moet blijven. Een versterkte mate van terughoudendheid dient te worden betracht bij vrijheidsontneming van minderjarigen.
De Staatssecretaris heeft in haar brief van 5 februari 2008 aan Amnesty International (gepubliceerd op www.justitie.nl met als kenmerk 5530066/08) benadrukt dat het ingeval van het opleggen van de maatregel van bewaring aan alleenstaande minderjarige asielzoekers, in de meeste gevallen gaat om minderjarigen die geen asielachtergrond hebben, en voordat zij in bewaring waren gesteld reeds in de illegaliteit verbleven.
Uit het besluit tot oplegging van een maatregel van bewaring aan een minderjarige zal naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dienen te worden dat en waarom niet kan worden volstaan met een lichter middel. Er moet bezien worden of had kunnen worden volstaan met de aanzegging te verblijven op een bij de korpschef of hulpofficier van justitie bekend adres (bijvoorbeeld bij familie, kennissen of andere particuliere personen). Dat volgt ook rechtstreeks uit verweerders beleid zoals neergelegd in de Vc 2000.
De rechtbank is uit het procesdossier niet gebleken van een belangenafweging als hiervoor bedoeld. De rechtbank is van oordeel dat eisers belangen om in vrijheid te worden gesteld zwaarder wegen dan de door verweerder ter zitting gestelde belangen om hem ter fine van uitzetting in bewaring te houden. Daarbij kent de rechtbank zwaar gewicht toe aan de omstandigheid dat eiser blijkens het verhandelde ter zitting opvang hier te lande heeft, te weten bij zijn oom, in overleg met Stichting Nidos. Er is daarnaast sprake van een nog lopende asielprocedure, gelet op het namens eiser tijdig ingediende beroep bij de rechtbank, waaraan bovendien daarnaast tot aan de inbewaringstelling schorsende werking was verbonden. Verblijf in de illegaliteit voorafgaand aan de maatregel van bewaring was gelet op vorenstaande dan ook niet aan de orde.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder geen uitvoering heeft gegeven aan het beleid zoals dat voor gevallen als het onderhavige geldt.
Voor zover verweerder zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat gebleken is van criminele antecedenten op grond waarvan de belangenafweging in het voordeel van verweerder zou dienen uit te vallen, overweegt de rechtbank als volgt. Weliswaar is sprake van strafbare feiten, maar deze zijn in het geval van de getransigeerde diefstallen eerder geen aanleiding geweest eiser in bewaring te stellen. Het transactievoorstel van het Openbaar Ministerie van veertig uur taakstraf in verband met eisers deelname aan een vorm van openlijke geweldpleging is niet als een bestraffing voor een zeer ernstig strafbaar feit aan te merken.
Evenmin ziet de rechtbank in verweerders stelling dat eiser het onderzoek ter vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit frustreert aanleiding om te komen tot een andersluidend oordeel. Daarbij overweegt de rechtbank dat van eiser niet gevergd kan worden hangende zijn asielprocedure medewerking te verlenen aan (voorbereidende) uitzettingshandelingen waarbij contact met de Iraakse autoriteiten noodzakelijk is. Aldus kan van frustratie geen sprake zijn.
Uit het vorenstaande volgt, dat de maatregel van bewaring bij afweging van alle daarbij betrokken belangen van aanvang af in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
Het beroep zal gegrond worden verklaard en de opheffing van de bewaring zal worden bevolen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden, waaronder de levensomstandigheden van eiser, in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om hem ten laste van de Staat een schadevergoeding toe te kennen van € 105,-- per dag voor de dagen die eiser vanaf 27 oktober 2009 heeft doorgebracht in een politiecel en €80,-- per dag voor de dagen die eiser vanaf 28 oktober 2009 heeft doorgebracht in het huis van bewaring. Dit betekent dat een schadevergoeding van € 1.385,-- zal worden toegekend.
Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van heden;
- kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van € 1.385,--;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,-- te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Vijftigschild, als rechter, en door deze en A. van den Ham als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2009.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.
De voorzitter van de rechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1.385,--.
Aldus gedaan op 13 november 2009 door mr. G.M.J. Vijftigschild, fungerend voorzitter.