RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Zutphen
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nrs.: AWB 09/2982 en 09/2984
Uitspraak in het geding tussen:
[eiseres A]
geboren op [1976], wettelijk vertegenwoordiger van
[eiseres B]
geboren op [2001],
eiseressen,
van Roemeense nationaliteit,
gemachtigde: mr. P.L.E.M. Krauth, advocaat te Zwolle,
de Staatssecretaris van Justitie
verweerder,
gemachtigde: mr. H.R. Nobel, werkzaam bij de IND.
Bij afzonderlijke besluiten van 16 juli 2008 heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van eiseressen om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt.
Bij afzonderlijke besluiten van 12 januari 2009 heeft verweerder het daartegen door eiseressen op 13 augustus 2009 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij afzonderlijke brieven van 29 januari 2009 hebben eiseressen tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank. De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 9 oktober 2009, waar eiseressen en hun gemachtigde zijn verschenen, alsmede de gemachtigde van verweerder.
2.1 Ingevolge artikel 18, eerste lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-verdrag) heeft iedere burger van de Unie het recht heeft vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij het EG-verdrag en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.
Artikel 7, aanhef, eerste lid, onder b, van Richtlijn 2004/38/EG (de richtlijn) bepaalt dat iedere burger van de Unie het recht heeft gedurende meer dan drie maanden op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven, indien hij voor zichzelf en voor zijn familieleden over voldoende bestaansmiddelen beschikt om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste komen van het socialebijstandsstelsel van het gastland, en over een verzekering beschikt die de ziektekosten in het gastland volledig dekt.
Artikel 8, vierde lid, van de richtlijn bepaalt dat lidstaten niet het bedrag van de bestaansmiddelen mogen vaststellen dat zij als toereikend beschouwen, maar moeten rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene. Dit bedrag mag
in geen geval hoger liggen dan het minimumbedrag waaronder onderdanen van het gastland in aanmerking komen voor sociale bijstand, of, indien dit criterium niet voorhanden is, dan het minimale socialezekerheidspensioen dat het gastland uitkeert.
Ingevolge artikel 8.12, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) beschikt de vreemdeling, voor zover van belang, met een inkomen ter hoogte van het normbedrag dat ingevolge de Wet werk en bijstand voor de desbetreffende categorie is vastgesteld, in ieder geval over voldoende middelen van bestaan.
In de Nota van Toelichting (Stb. 2006, 215, p. 36) is ter toelichting op dit artikellid vermeld dat het derde lid is ontleend aan artikel 8, vierde lid, van de richtlijn.
2.2 Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen worden afgezien, indien het bezwaar kennelijk ongegrond is.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer haar uitspraak van 16 juli 2003, zaak nr. 200302801/1; gepubliceerd op www.raadvanstate.nl) vormt het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure en kan daarvan slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien, indien er naar objectieve maatstaven bezien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.
2.3 Niet in geschil is dat eiseressen de Roemeense nationaliteit hebben en burger van de Unie zijn. De rechtbank stelt voorts vast dat eiseressen in bezwaar hebben aangevoerd dat zij geen beroep doen op de openbare kas en dat zij ter onderbouwing daarvan (onder meer) loonstroken van hun partner dan wel vader hebben overgelegd. Gelet daarop en nu in artikel 8, vierde lid, van de richtlijn is bepaald dat rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de betrokken vreemdeling, is niet op voorhand de conclusie gerechtvaardigd dat hun bezwaarschriften kennelijk ongegrond zijn, als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb. Met eiseressen is de rechtbank van oordeel dat verweerder hen ten onrechte niet heeft gehoord op hun bezwaar.
Voor zover verweerder ter zitting ter toelichting op de bestreden besluiten zich op standpunt heeft gesteld dat eiseressen moeten voldoen aan de relevante minimum norm van de Wet werk en bijstand en dat bestaansmiddelen onder die norm onvoldoende worden geacht, omdat die norm een absoluut minimum is om hier te lande te kunnen leven, overweegt de rechtbank dat die uitleg zich niet verdraagt met artikel 8, vierde lid, van de richtlijn en artikel 8.12, derde lid, van het Vb 2000, gelezen in samenhang met de daarbij gegeven toelichting.
2.4 De beroepen zijn gegrond en de bestreden besluiten worden vanwege strijd met de artikelen 3:2 en 7:2 van de Awb vernietigd. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen.
2.5 Nu de beroepen gegrond worden verklaard, dient het door eiseressen betaalde griffierecht te worden vergoed. Tevens bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseressen in verband met de behandeling van hun beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het indienen van de (samenhangende) beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met wegingsfactor 1).
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van
€ 644,-- te betalen aan de griffier van de rechtbank door storting op bankrekeningnummer [nummer] ten name van Arrondissement 547 Zutphen, onder vermelding van het in de kop van deze uitspraak genoemde registratienummer;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 145,-- aan eiseressen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 november 2009.