RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 november 2009
[verzoeker],
geboren op [datum] 1988,
nationaliteit Somalische,
verblijvende te Alpen aan den Rijn in de penitentiaire inrichting,
verzoeker,
gemachtigde mr. P.T. van Alkemade,
de staatssecretaris van Justitie,
te Den Haag,
verweerder.
Bij besluit van 23 september 2009 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker beroep ingesteld, hetgeen is geregistreerd onder nummer AWB 09/34671.
Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij kennelijk onbevoegd is, of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is, uitspraak doen zonder zitting.
3. Na kennis te hebben genomen van de stukken acht de voorzieningenrechter in dit geval termen aanwezig om van vorenbedoelde bevoegdheid gebruik te maken.
4. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorlopige voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Awb worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker in het ingediende verzoekschrift van 24 september 2009 niet heeft aangegeven waaruit blijkt dat er sprake is van spoedeisend belang.
6. Bij brief van 30 september 2009, welke op diezelfde datum per fax is verzonden, is verzoeker op dit verzuim gewezen. Daarbij is verzoeker tevens in de gelegenheid gesteld om het verzuim binnen een termijn van vier weken na dagtekening van voornoemde brief te herstellen.
7. Bij brief van 26 oktober 2009 heeft de gemachtigde van verzoeker “slechts” aangegeven dat het verzoek ertoe strekt te bepalen dat verweerder zich dient te onthouden van alle handelingen gericht op de (voorbereiding van) uitzetting van verzoeker gedurende de beroepsprocedure.
8. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is er op gericht te voorkomen dat verzoeker wordt uitgezet gedurende de behandeling van het ingestelde beroep. Dat het besluit van 23 september 2009 voor uitvoering vatbaar is, is onvoldoende om een spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb aan te nemen. De voorzieningenrechter zoekt hiervoor aansluiting bij de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 november 2001 (200104991/2, LJN: AE0473) en 18 juli 2008 (200804897/2, LJN: BD9026). De omstandigheid dat verzoeker met het oog op zijn uitzetting in vreemdelingenbewaring is gesteld, levert evenmin spoedeisend belang op, omdat dit onverlet laat dat op dit moment geen sprake is van concrete aanwijzingen op welke termijn uitzetting zal plaatsvinden. In dit verband verwijst de voorzieningenrechter naar de uitspraken van de Afdeling van 6 juni 2008 (200803818/2, LJN: BD3910) en 1 april 2009 (200900207/2, LJN: BI3960).
9. Ook heeft verzoeker geen andere feiten en omstandigheden naar voren gebracht op basis waarvan moet worden geconcludeerd dat er aan de zijde van verzoeker een spoedeisende situatie in bovenbedoelde zin bestaat.
10. In het licht van deze feiten en omstandigheden is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat reeds het gebrek aan spoedeisendheid in de weg staat aan toewijzing van het verzoek.
11. Het verzoek zal daarom, met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb, worden afgewezen.
12. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
13. Beslist wordt als volgt.
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. J. van Berchum als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van H.J. Renders als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2009.
<i>Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.</i>