Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken
eiser [naam], geboren [datum] in 1971, van Turkse nationaliteit,
gemachtigde: mr. I. Özkara, advocaat te Arnhem
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.J. Hakvoort, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
Bij besluit van 28 november 2006 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 8 augustus 2005 tot verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 van de Vw 2000 afgewezen. Bij brief van 18 juni 2007 heeft verweerder dit besluit ingetrokken.
Bij besluit van 27 augustus 2007 heeft verweerder de aanvraag wederom afgewezen. Verweerder heeft het daartegen ingestelde bezwaar bij besluit van 30 januari 2008 ongegrond verklaard.
Op 21 februari 2008 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2009. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. T.J.W. Visser, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te ’s-Gravenhage.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Op 18 februari 2009 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer van de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2009. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. A.J. Hakfoort, voornoemd. Ook was ter zitting aanwezig E. de Jong-Sommer, tolk in Turkse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Eiser is op 3 september 1997 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf bij echtgenote’. Deze vergunning is verleend met ingang van 14 januari 1997 en laatstelijk verlengd tot 27 mei 2001. Eiser is op 25 januari 2001 gescheiden van zijn toenmalige echtgenote.
Op 9 maart 2001 heeft eiser een aanvraag om wijziging van de beperking ingediend met als doel het verkrijgen van een vergunning onder de beperking ‘arbeid in loondienst’. Deze vergunning is aan eiser verleend met een geldigheidsduur tot 27 mei 2001, laatstelijk verlengd tot 27 mei 2002.
Op 6 mei 2002 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Deze aanvraag is bij besluit van 10 november 2003 afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en dit bezwaar is bij besluit van 11 november 2004 ongegrond verklaard. Het tegen dit besluit op 9 december 2004 ingediende beroepschrift en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn bij uitspraak van de rechtbank van 5 juli 2005 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft in bezwaar in de onderhavige procedure een werkgeversverklaring overgelegd waarin staat dat eiser van 1 oktober 1998 tot 1 oktober 2001 werkzaam is geweest bij Chico’s Pizzeria. In het dossier bevinden zich, onder meer, loonstroken van Chico’s Pizzeria betreffende de maanden februari, maart en april 2001, die eiser tijdens zijn eerdere aanvraag in 2001 had overgelegd. Eiser heeft hangende beroep gegevens van de belastingdienst omtrent 1998, 1999, 2001, 2002 en 2003 overgelegd.
Ambtshalve overwegingen terzake van het beoordelingskader
1.1. De hier aan de orde zijnde procedure heeft een aanvang genomen met de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. In het primaire besluit van 27 augustus 2007 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. In het besluit op bezwaar heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd en ook beoordeeld of eiser in aanmerking komt voor verlenging van de geldigheidsduur van de in 2001 aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
1.2. Eiser heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat zijn beroep zich alleen richt tegen het bestreden besluit in zoverre het de weigering betreft om hem in het bezit te stellen van een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. De rechtbank zal haar toetsing dan ook beperken tot dat deel van het besluit.
2.1. In het besluit op de aanvraag van eiser van 6 mei 2002 tot het verlengen van de geldigheidsduur van zijn reguliere verblijfsvergunning, waarop verweerder afwijzend heeft beslist, heeft verweerder inhoudelijk getoetst of eiser rechten kon ontlenen aan Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad tussen de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en Turkije van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie (hierna: Besluit 1/80) en daarop een ontkennend antwoord gegeven. In de beslissing op bezwaar van 11 november 2004 heeft verweerder overwogen dat eiser niet heeft bestreden dat hij geen rechten kon ontlenen aan Besluit 1/80.
2.2. Indien na een eerdere afwijzende beslissing een naar inhoud en toetsingskader materieel vergelijkbare beslissing wordt genomen, moet in beginsel worden aangenomen dat het in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 4 april 2003 (AB 2003, 315) uiteengezette beoordelingskader in de weg staat aan een rechterlijke toetsing van dat besluit, als ware het een eerste afwijzing. Dit beoordelingskader geldt evenzeer, indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit dat verband houdt met een verblijfsrecht waarvan het bestaan, naar de desbetreffende vreemdeling stelt, niet afhankelijk is van enig genomen besluit, doch rechtstreeks voortvloeit uit het gemeenschapsrecht.
2.3. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit niet van gelijke strekking als het besluit van 11 november 2004, genomen op eisers aanvraag uit 2002. De wettelijke grondslag om op een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te beslissen is een andere dan die om op een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd te beslissen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de AbRS van 31 augustus 2006 (JV 2006, 420). Gelet hierop is het in de uitspraak van de AbRS van 4 april 2003 vermelde toetsingskader niet van toepassing.
3. Ingevolge artikel 21 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 kan, voor zover hier relevant, de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 van de Vw 2000 slechts worden afgewezen indien de vreemdeling niet gedurende vijf jaren ononderbroken en direct voorafgaande aan de aanvraag rechtmatig verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 8 van de Vw 2000.
4.1. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij gedurende vijf jaren ononderbroken en direct voorafgaande aan de onderhavige aanvraag rechtmatig verblijf hier te lande heeft gehad. Eiser heeft niet aangetoond dat hij na 27 mei 2002, de datum tot wanneer zijn verblijfsvergunning laatstelijk is verlengd, rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad.
4.2. Eiser stelt dat hij vijf jaar voorafgaand aan zijn aanvraag rechtmatig in Nederland heeft verbleven, omdat hij na 27 mei 2002 verblijfsrecht kan ontlenen aan (het beleid van verweerder inzake de uitvoering van) Besluit nr. 1/80.
4.3. Volgens verweerders beleid (ten tijde van het bestreden besluit neergelegd in hoofdstuk B11/3.3.1 en thans in hoofdstuk B11/3.3.2) heeft de Turkse werknemer, nadat hij drie jaar onafgebroken legale arbeid in hetzelfde beroep bij dezelfde werkgever heeft verricht, vrije toegang tot iedere arbeid van zijn keuze. Dit betekent dat het bepaalde in artikel 6, eerste lid, derde gedachtestreepje, van Besluit 1/80, waarin is bepaald dat een Turkse werknemer na vier jaar legale arbeid in die lidstaat vrije toegang heeft tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze, reeds na drie jaar legale arbeid van toepassing is. Met deze voor de Turkse werknemer gunstigere regel wordt afgeweken van het bepaalde in artikel 6, eerste lid, tweede gedachtestreepje van Besluit 1/80.
4.4. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij drie jaar legale arbeid in loondienst heeft verricht bij Chico’s Pizzeria. Eiser heeft in het bijzonder over de periode van 1 januari 2001 tot 1 oktober 2001 onvoldoende bewijs overgelegd, hetgeen voor rekening en risico van eiser komt. Van eiser kan verlangd worden om objectief en verifieerbaar bewijs over te leggen. De bewijslast ligt bij eiser en verweerder is niet verplicht om nadere informatie bij andere bestuursorganen in te winnen.
Verweerder heeft zich ter zitting primair op het standpunt gesteld dat eiser de loonstroken van Chico’s Pizzeria over de maanden februari, maart en april 2001 niet in de onderhavige procedure heeft overgelegd en dat deze loonstroken daarom niet bij de beoordeling kunnen worden betrokken. Subsidiair heeft verweerder betoogd dat in ieder geval voor de periode van 1 mei tot 1 oktober 2001 geldt dat onvoldoende bewijs is overgelegd dat eiser daadwerkelijk bij Chico’s heeft gewerkt.
4.5. Eiser stelt van 1 oktober 1998 tot 1 oktober 2001 werkzaam te zijn geweest bij Chico’s Pizzeria, waarna hij via een uitzendbureau is gaan werken bij een sportzaak genaamd Ricoh Sport. Eiser heeft er alles aan gedaan om door middel van bewijsstukken aan te tonen dat hij wel degelijk drie jaar legale arbeid heeft verricht. Eiser heeft zich gewend tot het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen, de Belastingdienst en zijn voormalige werkgever. Als gevolg van het faillissement van de voormalige boekhouder van Chico’s Pizzeria is eiser niet in staat om meer documenten te verkrijgen over zijn arbeidsverleden dan hij nu heeft overgelegd.
4.6. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn visie dat de loonstroken over de maanden februari, maart en april 2001 buiten de beoordeling van het beroep dienen te blijven. Deze stukken bevinden zich in het procesdossier en zijn onderwerp van het debat geweest op beide zittingen van de rechtbank. Verweerder heeft zich erover kunnen uitlaten en heeft dat ook gedaan. De rechtbank betrekt genoemde loonstroken dan ook bij de beoordeling van de vraag of eiser al dan niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij drie jaar arbeid heeft verricht bij Chico’s Pizzeria.
4.7 De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij van 1 januari 2001 tot 1 oktober 2001 werkzaam is geweest bij Chico’s Pizzeria. De enkele werkgeversverklaring van de toenmalige werkgever van eiser is hiervoor niet voldoende. Hoewel zich in het dossier loonstroken over de maanden februari, maart en april 2001 bevinden, is de rechtbank van oordeel dat de bewijskracht hiervan teniet wordt gedaan door de in beroep overgelegde gegevens van de belastingdienst. In deze gegevens wordt voor wat betreft het jaar 2001 slechts melding gemaakt van afgedragen loonheffing over de periode van 17 september 2001 tot 15 november 2001 en de periode van 19 december 2001 tot 31 december 2001, zodat niet aannemelijk is dat eiser in de periode januari, februari en maart 2001 legale arbeid heeft verricht. Over de maanden april 2001 tot en met september 2001 heeft eiser buiten de werkgeversverklaring geen bewijs overgelegd.
Eisers stelling dat de voormalige boekhouder van Chico’s Pizzeria failliet is, heeft eiser op geen enkele manier onderbouwd. Dat eiser niet meer bewijs kan overleggen dan hij nu heeft overgelegd volgt de rechtbank dan ook niet.
5.1. De rechtbank begrijpt eisers beroep verder aldus dat hij stelt dat verweerder op grond van artikel 107 van de Vw 2000 gehouden was (nadere) informatie in te winnen bij andere bestuursorganen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel zijn bestuursorganen, kort gezegd, bevoegd uit eigen beweging en verplicht desgevraagd verweerder de gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de Vw 2000.
5.2. De rechtbank is van oordeel dat uit de tekst van artikel 107, tweede lid, van de Vw 2000 slechts blijkt van een bevoegdheid dan wel een plicht voor andere bestuursorganen om gegevens te verstrekken aan verweerder. De bepaling behelst geen plicht voor verweerder om gegevens bij andere bestuursorganen op te vragen over het arbeidsverleden van eiser. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerders onderzoeksplicht, zoals neergelegd in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet is geactiveerd door hetgeen eiser heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn aanvraag. Van eiser kon, in het licht van artikel 4:2 van de Awb, gevergd worden om meer gegevens te verstrekken over zijn arbeidsverleden bij Chico’s Pizzeria.
6. Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet voldeed aan verweerders beleid inzake de toepassing van Besluit 1/80 en reeds daarom niet gedurende vijf jaren ononderbroken en direct voorafgaande aan de aanvraag rechtmatig verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 8 van de Vw 2000.
7. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T.H Zimmerman, voorzitter, en mrs. J.P. Smit en H.J.M. Baldinger, in tegenwoordigheid van mr. R.A.J. Hubel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2009.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.