Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
eiser [naam], geboren [datum] in 1970, van (gestelde) Tanzaniaanse nationaliteit,
gemachtigde: mr. E.S. van Aken, advocaat te Zierikzee,
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. W. Fairweather, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage van het Ministerie van Justitie.
Op 23 mei 2009 is aan eiser de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 opgelegd.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft een eerder beroep tegen de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel bij uitspraak van 12 juni 2009 ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 21 juli 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij heeft hij opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd en toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 4 augustus 2009. Eiser is daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid schriftelijk te bevestigen dat de maatregel is opgeheven. Bij faxbericht van 4 augustus 2009 heeft verweerder laten weten dat de maatregel met ingang van die dag is opgeheven. Bij faxbericht van 29 september 2009 heeft gemachtigde van eiser hierop gereageerd. Bij faxbericht van 13 oktober 2009 heeft gemachtigde van eiser toestemming gegeven om onderhavige zaak af te doen zonder nadere zitting. Bij faxbericht van 21 oktober 2009 heeft verweerder eveneens hiervoor toestemming gegeven.
De rechtbank heeft het onderzoek op 21 oktober 2009 gesloten.
1. Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Verweerder baseert zich bij de voortduring van de maatregel op het beleid als bedoeld in paragraaf C12/2.2.1 onder d van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000. Dit beleid ziet vooral op gevallen waarin de identiteit en/of nationaliteit nog niet duidelijk is en onderzoek, dat naar verwachting binnen zes weken afgerond kan zijn, daarnaar nodig is. In onderhavige zaak staat de identiteit van eiser van meet af aan vast. Er had volstaan kunnen worden met een lichter middel.
2. Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Eiser heeft op 23 mei 2009 asiel aangevraagd. Op 1 juli 2009 heeft eiser documenten overgelegd. De maatregel is voortgezet op grond van het beleid neergelegd in paragraaf C12/2.2.1, onder d, van de Vc 2000. Nu het echter voorzienbaar is dat het onderzoek langer dan zes weken gaat duren, is de bewaring met ingang van 4 augustus 2009 opgeheven. Aan de belangen van eiser is voldoende tegemoet gekomen door opheffing van de bewaring voor het verstrijken van de zes weken. Op 1 juli 2009 was er geen aanleiding om te vermoeden dat het onderzoek langer dan zes weken zou gaan duren.
De rechtbank overweegt het volgende.
3. Het onderhavige beroep is het tweede beroep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank stelt vast dat de maatregel per 4 augustus 2009 is opgeheven en dat thans beoordeeld dient te worden of er aanleiding is om schadevergoeding toe te kennen.
4. Verweerder heeft de maatregel op 4 augustus 2009 opgeheven omdat te voorzien was dat het onderzoek naar de op 1 juli 2009 overgelegde documenten niet binnen zes weken afgerond zou kunnen worden. Desgevraagd heeft verweerder niet kunnen toelichten waarom die inschatting thans anders is dan op 1 juli 2009. De rechtbank neemt, zoals overwogen in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 maart 2006 (LJN: AV7810), in aanmerking dat verweerder niet nader hoeft te motiveren waarom een termijn van zes weken toereikend is. Daarvan moet echter worden onderscheiden de situatie waarin vast staat dat verweerder er niet in is geslaagd om het onderzoek binnen zes weken af te ronden. In dat geval is het aan verweerder om gemotiveerd aan te voeren dat en op welke gronden de inschatting dat het onderzoek meer dan zes weken in beslag zou nemen niet op 1 juli 2009 gemaakt kon worden. Daarin is verweerder niet geslaagd. De rechtbank acht het voortduren van de bewaring met ingang van 1 juli 2009 onrechtmatig. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond.
5. De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 en wel tot een bedrag van € 80,-- per dag dat eiser op Aanmeldcentrum Schiphol ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal ( 34 x €80,-- ) € 2720,--.
6. Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 2720,-- (zegge: tweeduizend zevenhonderd en twintig euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Fehmers, voorzitter, in tegenwoordigheid van D. Bokma, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2009.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open