ECLI:NL:RBSGR:2009:BK3090

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/38819 en AWB 09/38818 en AWB 09/38820
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Oeigoerse verzoeker en afwijzing door de staatssecretaris van Justitie

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 10 november 2009 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie. Verzoeker, een Oeigoerse man van Chinese nationaliteit, had op 18 oktober 2009 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Deze aanvraag werd op 23 oktober 2009 afgewezen, waarna verzoeker beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag niet op zorgvuldige wijze had behandeld, aangezien verzoeker en zijn reisgenoot grote overeenkomsten in hun relaas vertoonden. De voorzieningenrechter benadrukte dat asielaanvragen van Oeigoeren speciale aandacht verdienen, zoals vermeld in het beleid van de staatssecretaris. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag in strijd was met de eisen van zorgvuldigheid en dat verzoeker niet zonder meer kon worden gevolgd in het standpunt dat er geen sprake was van een ernstige beperking van zijn bestaansmogelijkheden. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, maar de staatssecretaris werd veroordeeld in de proceskosten van verzoeker. Het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel werd ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummers: AWB 09 / 38819 (voorlopige voorziening)
AWB 09 / 38818 (beroep)
AWB 08 / 38820 (vrijheidsontneming)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 10 november 2009
in de zaak van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum], van Chinese nationaliteit, verblijvende in
uitzetcentrum Schiphol,
verzoeker,
gemachtigde, tevens raadsman: mr. M.R. van der Linde, advocaat te Zaandam,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. M. Remmerswaal, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Verzoeker heeft op 18 oktober 2009 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 23 oktober 2009 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 23 oktober 2009 beroep ingesteld.
1.2 Verzoeker heeft op 23 oktober 2009 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft op 16 oktober 2009 aan verzoeker op grond van artikel 3 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) de toegang tot Nederland geweigerd en bij besluit van diezelfde datum aan hem op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Verweerder heeft bij het besluit op de asielaanvraag de vrijheidsontnemende maatregel voortgezet. Verzoeker heeft op 23 oktober 2009 beroep ingesteld tegen de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel en verzocht om schadevergoeding toe te kennen.
1.4 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 3 november 2009. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
Het verzoek om een voorlopige voorziening
2.1 Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.5 Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Verzoeker heeft vanaf 2005 verschillende problemen ondervonden vanwege zijn Oeigoerse afkomst. Verzoeker heeft naar aanleiding van de moord op een aantal Oeigoeren op 26 juni 2009, op 5 juli 2009 samen met zijn vriend [naam] deelgenomen aan de demonstratie op het volksplein. Op een gegeven moment is deze demonstratie uit de hand gelopen en is verzoeker gevlucht. Hij heeft vervolgens twee dagen bij een vriend verbleven. Op 7 juli 2009 ging verzoeker naar buiten om drinken te kopen. Verzoeker is daar Han Chinezen tegengekomen en zij hebben verzoeker mishandeld met een elektrische shockstok. Daarna is verzoeker naar zijn huis teruggekeerd en is hij tot 1 augustus 2009 zoveel mogelijk binnen gebleven. Op 1 augustus 2009 is verzoeker naar buiten gegaan en is daar zijn vriend [naam] tegengekomen. [naam] vertelde hem dat hij was opgepakt, vastgehouden en mishandeld en dat hij daardoor niet lang meer te leven had. [naam] vertelde dat ook hij alleen had deelgenomen aan de demonstratie, dat hij door de cameraregistratie was opgepakt en dat verzoeker derhalve ook het risico loopt opgepakt te worden. Een week later hoorde verzoeker dat [naam] was overleden. Op 10 augustus 2009 zag verzoeker zijn vriend Arafat die ook had deelgenomen aan de demonstraties. Deze vertelde hem dat de autoriteiten bij hem langs waren geweest maar dat hij heeft ontkend te hebben deelgenomen aan de demonstratie. De volgende dag kwam [naam] moeder langs om te vertellen dat haar zoon was opgepakt. Verzoeker en zijn ouders vreesde hierdoor voor verzoekers veiligheid. Verzoekers ouders hebben contact opgenomen met de ouders van [naam] en zij hebben samen hun vlucht geregeld. Verzoeker heeft vervolgens op 9 september 2009 samen met [naam] zijn land van herkomst verlaten.
2.6 Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker afgewezen omdat hij het relaas ongeloofwaardig acht. Verweerder heeft bij de beoordeling betrokken dat verzoeker toerekenbaar geen documenten ter staving van zijn reisroute heeft overgelegd. Het relaas ontbeert positieve overtuigingskracht. Verzoeker komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.7 Verzoeker heeft hiertegen het volgende aangevoerd. Het besluit is niet zorgvuldig voorbereid nu verweerder verzoekers beroep op de samenhangende zaak van [naam] zonder motivering naast zich neer heeft gelegd. Ter onderbouwing heeft verzoeker het nader gehoor van [naam] overgelegd. Verweerder heeft ten onrechte het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw bij zijn beoordeling betrokken. Verzoeker heeft geen tegenstrijdige verklaringen afgelegd zodat zijn deelname aan de demonstratie op 5 juli 2009 geloofwaardig moet worden geacht. Daarbij is verzoekers reisgenoot [naam] oc gezonden zodat geen aanleiding bestaat om aan de geloofwaardigheid van de deelname aan de demonstratie te twijfelen. Gelet hierop dienen ook de vermoedens van vrees geloofwaardig te worden geacht. Voorts is sprake van discriminatie in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder heeft dit ten onrechte afgedaan met de motivering dat geen aanleiding geeft voor het voeren van een categoriaal beschermingsbeleid.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.8 De voorzieningenrechter ziet zich eerst gesteld voor de vraag of verzoekers aanvraag zich leende voor afdoening binnen de ac-procedure. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.9 Verzoeker heeft in dit verband aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende is ingegaan op het door verzoeker in de zienswijze gedane beroep op de samenhangende zaak van verzoekers vriend, demonstratie- en reisgenoot, [naam]. In beroep heeft verzoeker ter onderbouwing van zijn standpunt het nader gehoor van 20 oktober 2009 van [naam] overgelegd. Daarin staat onder meer het volgende.
Pagina 4: Volgens de gebruikelijke gang van zaken zoals zojuist door u geschetst zou u niet eens een paspoort kunnen hebben, of daar nu wel of niet een visum inzit.
Ik werd 2,5 uur bij de uitreis gecontroleerd en ondervraagd dus ik heb best wel moeilijkheden ondervonden.
Pagina 8: Toch beweert u dat u door de Chinese autoriteiten wordt gezocht. Hoe komt het dan dat u tussen 5 juli en 9 september 2009 niet bent opgepakt?
Er zijn een heleboel Oeigoeren opgepakt en ik wilde niet opgepakt worden door de Chinese autoriteiten daarom heb ik thuisgezeten.
Heeft u ooit persoonlijke problemen ondervonden vanwege u etnische afkomst, dus omdat u Oeigoer bent, los van al wat u heeft gezegd?
Ja, ik werd gediscrimineerd, vernederd en mishandeld door de Chinezen.
Pagina 11: Wat is uw bijdrage geweest aan de demonstratie van 5 juli 2009?
Ik heb samen met mijn vriend [verzoeker] (verzoeker) aan de demonstratie deelgenomen.
Pagina 15: Klopt het dat u onder uw eigen naam, gecontroleerd en legaal, China heeft verlaten.
Dat klopt.
Wat ging u officieel in Maleisië doen, dus voor zover de Chinese autoriteiten weten?
Officieel zou ik als toerist naar Maleisië gaan, maar in feite ben ik gevlucht uit China en na mijn aankomst in Maleisië ben ik via Turkije naar Nederland gekomen om hier mijn asiel aan te vragen.
Heeft u van de Chinese autoriteiten een uitreisvisum gekregen?
Ja, een uitreisstempel, maar dat is ook niet makkelijk geweest. Ik werd ongeveer 2,5 uur opgehouden aan de grens.
2.10 Verweerder heeft zich in het besluit op het standpunt gesteld dat de asielprocedure van [naam] niet van invloed is op de asielprocedure van verzoeker omdat iedere asielaanvraag op zijn eigen merites wordt beoordeeld.
2.11 In de in beroep overgelegde brief van verweerder van 21 oktober 2009 staat dat [naam] naar aanleiding van nader bekend geworden feiten en omstandigheden wordt doorgezonden naar een opvang- en onderzoekscentrum (oc) waar zijn aanvraag verder behandeld zal worden. Gelet hierop en op de (onder meer hiervoor weergegeven) grote overeenkomsten tussen het relaas van verzoeker en het relaas van [naam], heeft verweerder de aanvraag van verzoeker niet zonder schending van de eisen van zorgvuldigheid kunnen afwijzen in de ac-procedure met de enkele motivering dat iedere asielaanvraag op zijn eigen merites wordt beoordeeld. Hierbij acht de voorzieningrechter van belang dat verweerder in zijn eigen beleid, in WBV 2009/24 heeft opgenomen dat asielaanvragen van Oeigoeren vanwege hun specifieke situatie nog steeds speciale aandacht zullen krijgen en dat de behandeling van verzoekers aanvraag daarvan, gezien het voorgaande, geen blijk geeft.
2.12 Verweerder heeft zich ter zitting aanvullend op het standpunt gesteld dat de aanvraag van [naam] niet binnen de ac-procedure is afgewezen, omdat [naam] gedetailleerder heeft verklaard en heeft verklaard te zijn opgepakt naar aanleiding van de demonstratie op 5 juli 2009. Hierdoor kan volgens verweerder voldoende onderscheid worden gemaakt tussen verzoekers relaas en dat van [naam], hetgeen afdoening van verzoekers aanvraag in de ac-procedure rechtvaardigt. Nog daargelaten dat dit standpunt eerst ter zitting naar voren is gebracht, leidt dit standpunt niet tot een ander oordeel. Vorenstaande laat immers onverlet dat [naam] in zijn nader gehoor expliciet heeft verklaard dat hij samen met verzoeker heeft deelgenomen aan de demonstratie op 5 juli 2009 zodat verweerder daaraan zonder nader onderzoek niet voorbij kan gaan.
2.13 Daarnaast heeft verweerder de aanvraag niet kunnen afwijzen in de ac-procedure gelet op verzoekers standpunt dat hij, als jonge mannelijke Oeigoer, dermate wordt gediscrimineerd dat sprake is van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
2.14 In C2/2.5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat dat discriminatie door de autoriteiten en/of door medeburgers onder omstandigheden als daad van vervolging kan worden aangemerkt. Hiervan is sprake indien de ondervonden discriminatie een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Een asielzoeker wordt als verdragsvluchteling aangemerkt, indien hij aannemelijk maakt dat discriminatie voor hem persoonlijk heeft geleid tot ernstige beperkingen in zijn bestaan én aannemelijk is dat de autoriteiten hem niet hebben kunnen of willen beschermen tegen deze vorm van discriminatie.
2.15 In het nader gehoor heeft verzoeker onder meer de volgende verklaringen afgelegd.
Pagina 5 en 6:
Kunt u concrete voorbeelden noemen van uw persoonlijke problemen die u heeft ondervonden vanwege uw etnische afkomst.
Discriminatie, vernedering en achterstelling. Tijdens mijn telefoonhandel op straat kon ik niet eens een plek, winkel of kraam bemachtigen. (…). Daarnaast werd er op mij neergekeken als er een groep Chinezen op straat waren dan gingen ze mij mishandelen en soms met vieze woorden uitschelden. In de bus werd ik ook gediscrimineerd (…). Ik kon zelfs geen taxi krijgen want de chauffeurs stopten niet eens voor Oeigoeren.(…). Zulke dingen heb ik meegemaakt omdat ik een Oeigoer ben.
U gaf aan dat als u op straat liep en er liepen Han Chinezen op straat dan werd u mishandeld. Wanneer was dit?
Dat gebeurde meerdere malen. Ik ben meerdere malen door Han Chinezen geslagen. Dus ik kan mij dat niet herinneren. Tijdens mij telefoonhandel op straat werd ik minstens twee keer per week opgepakt door Chinese politieagenten zonder een enkele reden alleen maar om geld te krijgen. Als ik geld had dan betaalde ik dat anders namen ze mijn spullen in beslag. De straat was voor mij de enige mogelijkheid. Ik kon geen kraam of winkel huren.
2.16 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit naar aanleiding van verzoekers standpunt, dat in zijn geval sprake is van zodanige discriminatie dat sprake is van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, op het standpunt gesteld dat geen aanleiding wordt gezien om in de nasleep van de gebeurtenissen op 5 juli 2009 een categoriaal beschermingsbeleid te voeren. Reeds omdat het Vluchtelingenverdrag en het beleid inzake categoriale bescherming een geheel verschillend toetsingskader hebben, berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering.
2.17 Verweerder heeft ter zitting betoogd dat het standpunt van verweerder inzake de gestelde discriminatie staat verwoord in het herhaalde en ingelaste voornemen. Daarin staat dat niet is gebleken dat verzoekers leven in China vanwege zijn Oeigoerse afkomst onhoudbaar zou zijn geworden nu geen sprake is van een ernstige beperking in de bestaansmogelijkheden. Nu verweerder in het bestreden besluit en het voornemen de bovenstaande verklaringen van verzoeker niet ongeloofwaardig heeft geacht, kan verweerder zonder nadere motivering niet worden gevolgd in zijn standpunt dat in verzoekers geval geen sprake is van een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden dat het onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Hierbij is van belang dat verzoekers verklaringen overeenkomen met de positie van Oeigoeren zoals deze blijkt uit de door verzoeker bij het zwaarwegend advies van 20 oktober 2009 overgelegde algemene stukken.
2.18 De voorzieningenrechter zal het beroep gegrond verklaren. Het, bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 Awb. De aanvraag is niet op zorgvuldige wijze in het kader van de ac-procedure afgedaan.
2.19 De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.20 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.21 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 437,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1).
Het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel
2.22 Ingevolge artikel 5, eerste lid, Vw dient een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, Nederland onmiddellijk te verlaten, met inachtneming van de aanwijzingen welke hem daartoe door de ambtenaar belast met de grensbewaking zijn gegeven. Ingevolge artikel 5, derde lid, Vw geldt deze verplichting niet indien de vreemdeling een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend en daarop nog niet is beslist.
2.23 Ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
2.32 In C12/2.2.2 Vc heeft verweerder beleidsregels over de toepassing van deze bepaling vastgesteld. Als regel geldt dat geen (verdere) toepassing van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw zal plaatsvinden indien er geen zicht meer is op de omstandigheid dat de vreemdeling na afloop van zijn procedure kan voldoen aan de vertrekplicht van artikel 5 Vw. Indien een beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag gegrond wordt verklaard zal verweerder bezien of dit aanleiding vormt de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen.
2.33 De voorzieningenrechter zal het beroep in de hoofdzaak gegrond verklaren en verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op de asielaanvraag van verzoeker. Hij heeft daarom ingevolge artikel 5, derde lid, Vw geen vertrekplicht in de zin van het eerste lid van dit artikel.
2.34 Omdat aan verzoeker de toegang tot Nederland is geweigerd, is de grond voor het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel niet vervallen. Verweerder zal moeten bezien of de gegrondverklaring in de hoofdzaak aanleiding is vrijheidsontnemende maatregel niet verder toe te passen. Gesteld noch gebleken is dat verweerder niet anders zal kunnen beslissen dan de maatregel op te heffen.
2.35 Niet is gesteld en vooralsnog is niet gebleken dat verzoeker na afloop van zijn procedure in de hoofdzaak niet aan zijn vertrekplicht zal kunnen voldoen.
2.36 De rechtbank ziet daarnaast geen grond voor het oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.37 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.38 De rechtbank zal het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding afwijzen, omdat zij de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel niet zal bevelen.
2.39 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte kosten.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van verzoeker met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.5 veroordeelt verweerder in de kosten in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening ad € 874,- en in verband met het beroep ad € 437,- en draagt verweerder op deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, te voldoen.
De rechtbank:
3.6 verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond;
3.7 wijst het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2009, in tegenwoordigheid van mr. L.I. Siers, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag, het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel en het verzoek om toekenning van schadevergoeding betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.