ECLI:NL:RBSGR:2009:BK3053

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/14237
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toelage op grond van de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 7 oktober 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een minderjarige vreemdeling van Azerbajdzjaanse nationaliteit, en het bestuur van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA). Eiseres had op 24 maart 2008 een aanvraag ingediend voor een financiële toelage op grond van de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen (Rvb) over de maand februari 2008. Deze aanvraag werd door verweerder op 11 april 2008 afgewezen, omdat eiseres de aanvraag niet binnen de gestelde termijn van 14 dagen na het verstrijken van de maand februari had ingediend. Eiseres stelde echter dat zij niet op de hoogte was van deze termijn en dat dit een overmachtsituatie vormde.

De rechtbank oordeelde dat verweerder de aanvraag ten onrechte had afgewezen. Volgens de rechtbank vloeit uit artikel 9, eerste lid, van de Rvb voort dat de verplichting om de toelage aan te vragen pas ontstaat nadat aanspraak op de toelage is ontstaan. De rechtbank concludeerde dat eiseres reeds vóór februari 2008 aanspraak had op de toelage, aangezien zij eerder een toelage over januari 2008 had ontvangen. De rechtbank stelde vast dat het systeem dat verweerder hanteerde, waarbij aanvragen binnen twee weken na afloop van de maand moesten worden ingediend, geen basis vond in de wetgeving.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank merkte op dat er geen proceskosten waren die voor vergoeding in aanmerking kwamen. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie over termijnen en de rechten van vreemdelingen in het kader van de Rvb.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Zutphen
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/14237
Uitspraak in het geding tussen:
[eiseres]
geboren op [1994],
van Azerbajdzjaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
eiseres,
gemachtigde: C.N. Vreeken,
en
het bestuur van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers
verweerder,
gemachtigde: mr. G. Turksema, werkzaam bij verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 april 2008 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 24 maart 2008 om een toelage op grond van de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen (hierna: de Rvb) over de maand februari 2008 afgewezen.
Eiseres heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 14 januari 2009, waar de gemachtigden van partijen zijn verschenen. Eiseres is niet in persoon verschenen.
Ter zitting is het onderzoek geschorst om verweerder nadere vragen te doen beantwoorden. Verweerder heeft een schriftelijke reactie ingediend, waarop eiseres schriftelijk heeft gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank, met schriftelijke toestemming van partijen, bepaald dat nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 14 mei 2009 gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: de Wet COA) kan Onze minister het orgaan taken als bedoeld in het eerste lid opdragen met betrekking tot andere categorieën vreemdelingen.
Ingevolge artikel 12 kan Onze minister regels stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid.
Krachtens deze bepaling heeft de minister de Rvb vastgesteld.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Rvb, voor zover thans van belang, is het orgaan belast met het voorzien in de noodzakelijke bestaansvoorwaarden voor de volgende categorieën vreemdelingen gedurende de daarbij aangegeven termijn:
(…)
e. een samen met tenminste één ouder of verzorger hier te lande verblijvende minderjarige vreemdeling, niet zijnde een vreemdeling als bedoeld in onderdeel c, die geen aanspraak heeft op verstrekkingen op grond van enig ander wettelijk voorschrift en die blijkens een schriftelijke verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst aan het orgaan rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder f, g, of h, van de Vreemdelingenwet 2000, vanaf het moment dat het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder f, g, of h, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), is verkregen tot het moment waarop dit rechtmatig verblijf is geëindigd;
(….).
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Rvb houdt het voorzien in de noodzakelijke bestaansvoorwaarden voor vreemdelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder e, in het verstrekken van een financiële toelage.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Rvb wordt de toelage binnen twee weken nadat aanspraak van de vreemdeling op de toelage is ontstaan, door de vreemdeling, diens wettelijke vertegenwoordiger of bloedverwant in de eerste of tweede graad, dan wel door de persoon die door één van hen daartoe is gemachtigd, aangevraagd.
Ingevolge het tweede lid kan het orgaan in bijzondere gevallen afwijken van het eerste lid.
2.2. Bij besluit van 11 april 2008 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een toelage op grond van de Rvb over de maand februari 2008 met toepassing van artikel 9, eerste lid, van de Rvb afgewezen. Eiseres heeft in de zienswijze van 2 april 2008 aangevoerd dat zij er niet van op de hoogte was dat zij de aanvraag binnen 14 dagen na het verstrijken van de maand februari 2008 had moeten indienen. Verweerder heeft deze omstandigheid niet aangemerkt als een overmachtsituatie.
2.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag van eiseres ten onrechte afgewezen op grond van het bepaalde in artikel 9, eerste lid, van de Rvb. Uit artikel 9, eerste lid, van de Rvb vloeit voor de vreemdeling slechts de verplichting voort dat de toelage wordt aangevraagd binnen twee weken nadat aanspraak daarop is ontstaan. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting moet het ervoor worden gehouden dat voor eiseres reeds vóór de maand februari 2008 aanspraak is ontstaan op een financiële toelage op grond van de Rvb. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de aanvraag van eiseres is ingediend door middel van een door verweerder toegezonden formulier voor indiening van een vervolgaanvraag en dat eiseres bij besluit van 12 februari 2008 over de maand januari 2008 een toelage op grond van de Rvb is toegekend. Verweerder kon de aanvraag van eiseres daarom niet afwijzen op grond van artikel 9, eerste lid, van de Rvb.
In verband met het voorgaande wordt nog overwogen dat het systeem, zoals dat door verweerder wordt gehanteerd en waarbij in de periode na het ontstaan van een aanspraak op toelage telkens vervolgaanvragen binnen twee weken na afloop van de desbetreffende maand dienen te worden ingediend, naar het oordeel van de rechtbank geen basis vindt in artikel 9 van de Rvb. Dat in artikel 9, zevende lid, van de Rvb is bepaald dat de toelage maandelijks wordt vastgesteld over dat deel van de kalendermaand waarover recht op de toelage bestaat, maakt dit niet anders. De rechtbank merkt daarbij op dat ook de wettelijke regeling terzake bijstand, zoals die thans is vervat in de Wet werk en bijstand en ten tijde van de inwerkingtreding van de Rvb in de Algemene bijstandswet, en bij de systematiek waarvan de Rvb blijkens de toelichting op deze regeling beoogt aan te sluiten, niet een systeem kent van maandelijkse (vervolg)aanvragen.
2.4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt reeds gezien het voorgaande voor vernietiging in aanmerking. De overige grieven behoeven geen bespreking. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.5. Niet is gebleken dat eiseres proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.J.P. Lambooij. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2009.