ECLI:NL:RBSGR:2009:BK3052

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/30060
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag financiële toelage op grond van de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 7 oktober 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Oekraïense vreemdeling, en het bestuur van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA). Eiseres had een aanvraag ingediend voor een financiële toelage op grond van de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen (Rvb) over de periode van januari 2007 tot en met juni 2008. De aanvraag werd door verweerder afgewezen omdat deze niet tijdig was ingediend, in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Rvb, dat vereist dat aanvragen binnen twee weken na afloop van de betreffende maand moeten worden ingediend.

De rechtbank oordeelde dat het standpunt van verweerder, dat eiseres de aanvragen niet tijdig had ingediend, niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank stelde vast dat de wet niet expliciet vereist dat vervolg aanvragen maandelijks moeten worden ingediend, maar dat de verplichting enkel geldt om de toelage aan te vragen binnen twee weken nadat aanspraak daarop is ontstaan. De rechtbank merkte op dat de wettelijke regeling voor bijstand, zoals die in de Wet werk en bijstand is vervat, ook geen systeem kent van maandelijkse aanvragen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het besluit niet deugdelijke motivering bevatte. De rechtbank bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,--.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Zutphen
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/30060
Uitspraak in het geding tussen:
[eiseres]
geboren op [1992],
van Oekraïnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
eiseres,
gemachtigde: mr. M.H. Samama, advocaat te ’s-Gravenhage,
en
het bestuur van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers
verweerder,
gemachtigde: mr. G. Turksema, werkzaam bij verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 augustus 2008 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 8 juli 2008 om een toelage op grond van de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen (hierna: de Rvb) over de maanden januari 2007 tot en met juni 2008 afgewezen.
Eiseres heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 14 januari 2009, waar eiseres en de gemachtigden van partijen zijn verschenen.
Ter zitting is het onderzoek geschorst om verweerder nadere vragen te doen beantwoorden. Verweerder heeft een schriftelijke reactie ingediend, waarop eiseres schriftelijk heeft gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank, met schriftelijke toestemming van partijen, bepaald dat nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 14 mei 2009 gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: de Wet COA) kan Onze minister het orgaan taken als bedoeld in het eerste lid opdragen met betrekking tot andere categorieën vreemdelingen.
Ingevolge artikel 12 kan Onze minister regels stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid.
Krachtens deze bepaling heeft de minister de Rvb vastgesteld.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Rvb is het orgaan belast met het voorzien in de noodzakelijke bestaansvoorwaarden voor de volgende categorieën vreemdelingen gedurende de daarbij aangegeven termijn:
a. de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder k, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), of in aansluiting daarop op grond van artikel 8, aanhef en onder f of h van de Vw 2000 en ten aanzien van wie door de korpschef of de Immigratie- en Naturalisatiedienst aan het orgaan een schriftelijke verklaring als bedoeld in het tweede lid is afgegeven, vanaf het tijdstip waarop de verklaring is afgegeven tot het moment waarop het rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder f, h of k, van de Vw 2000 is geëindigd.
(…….).
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rvb houdt het voorzien in de noodzakelijke bestaansvoorwaarden voor vreemdelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met d en f, in het voorzien in een financiële toelage.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Rvb wordt de toelage binnen twee weken nadat aanspraak van de vreemdeling op de toelage is ontstaan, door de vreemdeling, diens wettelijke vertegenwoordiger of bloedverwant in de eerste of tweede graad, dan wel door de persoon die door één van hen daartoe is gemachtigd, aangevraagd.
Ingevolge het tweede lid kan het orgaan in bijzondere gevallen afwijken van het eerste lid.
Ingevolge het achtste lid wordt de financiële toelage, bedoeld in artikel 3, tweede lid, niet toegekend over de periode voorafgaand aan 1 januari 2007.
Ingevolge artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) schorst het bezwaar of beroep niet de werking van het besluit waartegen het is gericht, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Vw 2000 heeft de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
(……)
f. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, terwijl bij of krachtens deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
(……);
h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist.
(……);
k. gedurende de periode waarin de vreemdeling door Onze Minister in de gelegenheid wordt gesteld aangifte te doen van overtreding van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht;
2.2. Bij besluit van 4 augustus 2008 heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat niet is voldaan aan de termijn als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Rvb. Omdat de aanvragen over de periode waarop de aanvraag ziet niet telkens binnen twee weken na afloop van de betreffende maand zijn ingediend, wordt de aanvraag over die periode – ondanks dat op
4 juni 2008 het verzoek om voorlopige voorziening van 20 december 2007 is toegewezen – als te laat ingediend beschouwd.
2.3. Naar het oordeel van de rechtbank vindt het in de motivering van het besluit vervatte standpunt van verweerder dat eiseres de aanvragen over bovenstaande periode ten onrechte niet telkens binnen twee weken na afloop van elk van de betreffende maanden heeft ingediend steun in de wet noch in de toelichting hierop. De rechtbank wijst er in dit verband op dat verweerder in zijn reactie van 23 februari 2009 op schriftelijke vragen van de rechtbank ook heeft onderkend dat uit de tekst van artikel 9 van de Rvb niet (letterlijk) volgt dat – in de periode na het ontstaan van een aanspraak op toelage – telkens vervolgaanvragen binnen twee weken na afloop van de desbetreffende maand dienen te worden ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank vloeit uit artikel 9, eerste lid, van de Rvb voor de vreemdeling slechts de verplichting voort dat de toelage wordt aangevraagd binnen twee weken nadat aanspraak daarop is ontstaan. Dat in artikel 9, zevende lid, van de Rvb is bepaald dat de toelage maandelijks wordt vastgesteld over dat deel van de kalendermaand waarover recht op de toelage bestaat, maakt dit niet anders. De rechtbank merkt daarbij nog op dat ook de wettelijke regeling terzake bijstand, zoals die thans is vervat in de Wet werk en bijstand en ten tijde van de inwerkingtreding van de Rvb in de Algemene bijstandswet, en bij de systematiek waarvan de Rvb blijkens de toelichting op deze regeling beoogt aan te sluiten, niet een systeem kent van maandelijkse (vervolg)aanvragen.
Gelet hierop is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb, nu het niet is voorzien van een deugdelijke motivering.
2.4. De rechtbank zal voorts beoordelen of aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten. Zij overweegt in dit verband als volgt.
2.5. De rechtbank stelt vast, en tussen partijen is niet in geschil, dat de (eerste) aanspraak van eiseres op de toelage is ontstaan op 1 januari 2007.
De aanspraak op een toelage is op grond van artikel 2, eerste lid, van de Rvb, gelezen in verbinding met artikel 8, onder f, van de Vw 2000, vervallen op 17 december 2007, namelijk op het moment dat de aanvraag van eiseres om verlening van een verblijfsvergunning regulier, onder een beperking als bedoeld in artikel 3.4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (‘conform beschikking staatssecretaris’) is afgewezen. In de periode tussen 17 december 2007 en de uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 juni 2008 (AWB 07/47865, 07/47866 en 07/47867), strekkende tot toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening hangende het bezwaar van eiseres tegen voormeld besluit van
17 december 2007, had eiseres geen aanspraak op een toelage. Van rechtmatig verblijf op de voet van artikel 8, aanhef en onder f, h of k, van de Vw 2000 was in die periode immers geen sprake. Nu bij of krachtens de Vw 2000 niet anders is bepaald, volgt uit artikel 6:16 van de Awb dat het door eiseres gemaakte bezwaar niet de werking schorst van het besluit waartegen het is gericht, zodat eiseres, gelet op artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000, hieraan geen rechtmatig verblijf kon ontlenen. Dat zij een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft ingediend, maakt dit niet anders. Artikel 8 van de Vw 2000 bevat een uitputtende opsomming van de gronden waarop, dan wel de omstandigheden waaronder, een vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland heeft. De situatie die hier voorligt, waarin eiseres in afwachting is van een beslissing op een bezwaarschrift en ter voorkoming van uitzetting gedurende die procedure een verzoek heeft ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, valt daar niet onder. De rechtbank verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 12 februari 2008 (LJN: BC4733). Eerst vanaf het moment van toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening bij voormelde uitspraak van 4 juni 2008, verzonden op 9 juni 2008, is sprake van rechtmatig verblijf, namelijk op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000, en is voor eiseres (opnieuw) aanspraak ontstaan op een financiële toelage op grond van artikel 2, aanhef en onder a, in verbinding met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rvb.
Vast staat dat eiseres pas bij brief van 24 juni 2008, bij verweerder binnengekomen op
26 juni 2008, een aanvraag om verlening van een financiële toelage heeft ingediend.
Zowel voor de aanspraak die is ontstaan op 1 januari 2007 als de aanspraak die is ontstaan op 4 juni 2008 geldt derhalve dat eiseres niet binnen de in artikel 9, eerste lid, van de Rvb gestelde termijn van twee weken de aanvraag om toelage heeft ingediend.
2.6. Ter beoordeling staat voorts of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake was van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Rvb.
2.6.1. Verweerder heeft ter toelichting op het bestreden besluit uiteengezet dat alleen in overmachtsituaties van artikel 9, eerste lid, van de Rvb kan worden afgeweken. In zijn beleid, gepubliceerd op www.coa.nl, heeft verweerder vastgelegd dat wanneer een aanvraag te laat wordt ingediend deze wordt afgewezen, tenzij blijkt dat de aanvrager zich in een overmachtsituatie bevond waardoor hij of zij niet in staat was de aanvraag tijdig in te dienen.
Verweerder heeft in zijn toelichting bij de vraag of sprake is van overmacht aangesloten bij het leerstuk van de verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Hierbij ligt het op de weg van de indiener van een bezwaar- of beroepschrift om aannemelijk te maken dat hij het geschrift heeft ingediend zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs kon worden verlangd.
2.6.2. De rechtbank acht geen grond aanwezig voor het oordeel dat dit beleid als kennelijk onredelijk terzijde moet worden geschoven.
2.6.3. In wat eiseres heeft aangevoerd, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voorts geen grond hoeven zien voor de conclusie dat in het onderhavige geval sprake is geweest van overmacht. Niet valt in te zien dat eiseres niet in staat was om binnen twee weken nadat aanspraak op de toelage was ontstaan de aanvraag in te dienen.
2.6.4. Het beroep van eiseres op artikel 27 van het Verdrag inzake Rechten van het Kind kan niet slagen, reeds nu dit artikel, volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, waaronder een uitspraak van 26 november 2007 (JV 2008/70), geen bepaling bevat, die gelet op haar formulering, vatbaar is voor rechtstreekse toepassing door de rechter.
2.6.5. Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake was van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Rvb.
2.7. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten.
2.8. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep is er aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiseres. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden ter zake van rechtsbijstand 2 punten toegekend, waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,--, te betalen aan de griffier van de rechtbank door storting op bankrekeningnummer 1923.25.922 ten name van Arrondissement 547 Zutphen, onder vermelding van het in de kop van deze uitspraak vermelde registratienummer.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.J.P. Lambooij. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2009.