ECLI:NL:RBSGR:2009:BK2086

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09-37198
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Gorter
  • K.S. Smits
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en legitimatiebewijs in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 oktober 2009 uitspraak gedaan over de onrechtmatigheid van de bewaring van eiser, die op 10 oktober 2009 was aangehouden door de Staatssecretaris van Justitie. Eiser, geboren in 1962 en van gestelde Algerijnse en Marokkaanse nationaliteit, werd aangehouden wegens het zonder toestemming van de gemeente Zaanstad aanbieden van gedrukte stukken, wat volgens de rechtbank niet strafbaar was. De rechtbank oordeelde dat de verbalisanten onvoldoende grond hadden om eiser om een legitimatiebewijs te vragen, aangezien het aanbieden van de straatkrant niet aan enige vergunning was gebonden. De rechtbank baseerde haar oordeel op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die vereist dat uit het proces-verbaal duidelijk moet blijken op basis van welk wettelijk kader een persoon wordt aangehouden.

De rechtbank concludeerde dat er voldoende twijfel bestond over de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van eiser, wat leidde tot de beslissing om de maatregel van bewaring op te heffen. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging in het voordeel van eiser diende uit te vallen, gezien het ingrijpende karakter van de vrijheidsbeneming. Eiser had recht op schadevergoeding voor de onrechtmatige bewaring, die werd vastgesteld op € 1.435,- voor 17 dagen. Daarnaast werd de Staatssecretaris van Justitie veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 874,-. De uitspraak is bindend en kan gevolgen hebben voor eventuele vervolgprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zaaknummer: AWB 09/37198
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], geboren op [1962], van gestelde Algerijnse nationaliteit, alias [naam], geboren op [1962], van gestelde Marokkaanse nationaliteit, alias [naam], geboren op [1962], van gestelde Marokkaanse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. C.F.M. Raaijmakers, advocaat te Haarlem,
en
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.P. Guérain.
Inleiding
Verweerder heeft op 10 oktober 2009 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij deze rechtbank. Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw strekt dit beroep tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Het geding is behandeld ter zitting van 26 oktober 2009. Eiser heeft in persoon en bij gemachtigde en verweerder heeft bij gemachtigde het woord gevoerd.
Overwegingen
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw, dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, vierde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. Eiser voert aan dat hij ten onrechte strafrechtelijk is aangehouden wegens het verkopen van een straatkrant, nu de controlebevoegdheid ontbreekt. Het aanbieden van gedrukte stukken is in de gemeente Zaanstad – waar eiser is aangehouden – niet aan enige beperking of vergunningverlening gebonden. Aangezien deze verdenking de enige reden is geweest voor het vragen om een legitimatiebewijs is niet voldaan aan het vereiste dat dit redelijkerwijs noodzakelijk is voor een goede taakuitoefening van de verbalisanten. De bewaring is derhalve onrechtmatig.
3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.
4. Het proces-verbaal van bevindingen van 10 oktober 2009 behelst - voor zover thans relevant - het volgende: “Ik, verbalisant (…) zag bij supermarkt “Albert Heijn” een manspersoon staan die ik eerder die middag rond 14:00 uur daar ook had zien staan. Ik zag dat deze man kranten aan winkelend publiek probeerde te verkopen. Wij (…) hebben de man aangesproken. Ik (…) vroeg aan de man wat hij aan het doen was. Ik zag dat de man mij een krant liet zien waarop stond “de Chocolade tunnel”. Ik hoorde dat de man ons vertelde dat hij deze verkocht voor 2 euro. Wij, hoorden dat de man ons aansprak in gebrekkig Nederlands. Ik (…) vroeg aan de man of hij ons een vergunning kon overhandigen waarop stond dat hij deze kranten op straat mocht verkopen. Wij (…) zagen, dat de man een pasje overhandigde waarop zijn foto stond en zijn naam. Ik (…) vroeg aan de man of hij een paspoort aan ons kon overhandigen of een verblijfsdocument.”
5. De rechtbank overweegt dat, volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), waaronder de uitspraak van 10 maart 2005, LJN: AT2574, uit het proces-verbaal terzake duidelijk moet blijken op grond van welk wettelijk kader een persoon wordt aangehouden en om een legitimatiebewijs wordt gevraagd. In onderhavige zaak is dat het geval, nu uit de processen-verbaal van bevindingen en aanhouding, beide van 10 oktober 2008, blijkt dat eiser is aangehouden wegens verdenking van een strafrechtelijk feit, te weten het zonder toestemming van de gemeente Zaanstad aanbieden van gedrukte stukken, waarna hem in dit kader om een legitimatiebewijs is gevraagd. Dat de verbalisanten eiser hebben ondervraagd en aangehouden naar aanleiding van een niet strafbaar feit ligt volgens vaste jurisprudentie van de AbRS (ingezet bij uitspraak van 26 juli 2001 in zaak no. 200102650/1, AB 2001, 273) niet ter toetsing aan de vreemdelingenrechter voor. Echter, gelet op het feit dat op de site van de gemeente Zaanstad (www.zaanstad.nl) staat dat sinds 1 februari 2009 een ventvergunning niet meer nodig is en dit aldus als algemeen bekend mag worden verondersteld, overweegt de rechtbank dat, onverlet het vorenstaande, in dit geval termen aanwezig zijn om de inbewaringstelling van eiser op te heffen, nu de rechtbank voldoende twijfel aanwezig acht met betrekking tot de grondslag voor het vragen naar eisers paspoort of verblijfsdocument. Deze twijfel maakt dat de belangenafweging bij inbewaringstelling, mede gelet op het ingrijpende karakter van de maatregel tot vrijheidsbeneming, in het voordeel van eiser dient uit te vallen.
6. Gelet op het voorgaande en artikel 94, vierde lid, van de Vw is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring vanaf 10 oktober 2009 onrechtmatig is.
7. Het beroep moet daarom gegrond te worden verklaard. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 27 oktober 2009.
8. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
9. De rechtbank acht voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 17 dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van 3 x € 105,- en 14 x € 80,- = € 1.435,-.
10. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,- en wegingsfactor 1).Omdat aan eiser een toevoeging is verleend moet de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb plaatsvinden aan de griffier.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 27 oktober 2009;
veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling aan eiser van schadevergoeding tot een bedrag van € 1.435,- te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 874,-, te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht.
Aldus vastgesteld door mr. H. Gorter, als rechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2009.
De griffier: De rechter:
mr. K.S. Smits mr. H. Gorter
De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1.435,- (zegge: veertienhonderdvijfendertig euro).
Aldus vastgesteld op 27 oktober 2009 door mr. H. Gorter.
De rechter
mr. H. Gorter
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Ingevolge artikel 95 van de Vw staat tegen deze uitspraak binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.
De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.