ECLI:NL:RBSGR:2009:BK2017

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/37549
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.W.S. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Sri Lankaanse eiser met verdenking van banden met LTTE

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 30 oktober 2009 uitspraak gedaan in het beroep van een Sri Lankaanse eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was door de staatssecretaris van Justitie afgewezen op 2 oktober 2008, waarna de eiser op 20 oktober 2008 beroep instelde. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, waarbij de eiser zijn vrees voor vervolging in Sri Lanka naar voren bracht, met name in verband met zijn vermeende banden met de LTTE (Liberation Tigers of Tamil Eelam). De rechtbank oordeelde dat de stelling van verweerder dat er geen verdenking tegen de eiser bestaat, onbegrijpelijk was, gezien de omstandigheden waaronder de eiser was gearresteerd en de context van de veiligheidssituatie voor Tamils in Sri Lanka. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de asielaanvraag in strijd was met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 644,- werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 08 / 37549
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 30 oktober 2009
in de zaak van:
[eiser]
geboren op [geboortedatum], van Sri Lankaanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. R.S. Nandoe, advocaat te Alkmaar,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: F.X. Cozijn, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 18 april 2007 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 2 oktober 2008 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 20 oktober 2008 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 18 september 2009. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Eiser is een Tamil afkomstig uit Kiliveddy, Sri Lanka en was werkzaam bij een NGO die actief was voor de ontwikkeling van dorpen. In de plaats Multhur zijn zeventien medewerkers van een andere NGO, genaamd Action-Faim, in het oorlogsgeweld gedood door het leger. Medewerkers van andere NGO’s zijn daardoor angstig geworden. Naast zijn werkzaamheden bij de NGO hielp eiser zijn vader op het land en een oom van hem in zijn winkel. Op [datum] was eiser in de winkel van zijn oom. Op die dag werd zijn oom doodgeschoten door soldaten van het leger. Eiser was er getuige van dat de soldaten een geweer richtten op zijn oom. Eiser is gevlucht en heeft tijdens zijn vlucht schoten gehoord. Eiser heeft getracht om hulp te halen. Hij vermoedde dat wanneer er vrouwen mee zouden komen, zijn oom misschien een kans had om te overleven. Eiser en de vrouwen werd echter door soldaten aangezegd dat wanneer zij de school zouden verlaten, zij zouden worden doodgeschoten. Eiser is hierop via de achteringang van de school gevlucht. Tijdens zijn vlucht hebben zijn ouders en zusters zich bij hem gevoegd. Tezamen hebben zij verbleven in een vluchtelingenkamp in Trincomalee. In het kamp vreesden zij door het leger te worden herkend. Op [datum] werd eiser, toen hij een enveloppe met krantenartikelen over het doden van Tamils ter frankering aanbood op het postkantoor, gearresteerd door twee politieagenten, die daar aanwezig waren op grond van de Terroristenwet die in het gebied van kracht is . Eiser werd geslagen en is bewusteloos geraakt. Toen hij op het politiebureau weer bijkwam, had hij overal pijn, waaruit hij afleidde dat hij waarschijnlijk (ook) is geslagen toen hij buiten bewustzijn was. Ten tijde van zijn detentie is eiser met de dood bedreigd door leden van de CID (de inlichtingendienst voor de politie en militairen). Op [datum] is eiser door de politie naar de rechtbank gebracht. De eerste zitting zou op [datum] plaatsvinden. Dit werd uitgesteld tot [datum]. Op [datum] is eiser op borgtocht vrijgelaten. Op [datum] meldde eiser zich bij de rechtbank alwaar zijn zaak niet werd behandeld, maar verdaagd voor onbepaalde tijd. Eiser kreeg een meldplicht opgelegd. Hij heeft twee weken aan de meldplicht voldaan. Aan eiser kwam ter ore dat een andere jonge man uit Trincomalee tijdens zijn meldplicht is aangehouden en verdwenen, waarna na enkele dagen zijn levenloze lichaam werd gevonden. Eiser is hierop het gebied ontvlucht en ondergedoken in Colombo. Met behulp van een (zijn ouders) bekende reisagent uit Trincomalee heeft eiser vervolgens Sri Lanka verlaten.
2.3 Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft toerekenbaar geen documenten overgelegd ter staving van zijn reisroute, nationaliteit en zijn identiteit. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het relaas van eiser positieve overtuigingskracht ontbeert, omdat, hoewel van de feiten, zoals door eiser is verklaard, wordt uitgegaan, het realiteitsgehalte van de door eiser aan die feiten ontleende vermoedens over wat hem als gevolg daarvan bij terugkeer te wachten staat niet geloofwaardig wordt geacht. Gelet op het tijdsverloop tussen de gewelddadige dood van de oom van eiser en het vertrek uit zijn land van herkomst (zeven maanden) is geen sprake van een situatie waarin van eiser uit humanitair oogpunt niet kan worden verlangd naar Sri Lanka terug te keren. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan verzoeker in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op een van de gronden van artikel 29 Vw.
2.4 Eiser heeft hiertegen in beroep, kort samengevat, het volgende aangevoerd. Verweerder acht ten onrechte anders dan de feiten, de door eiser gesteld vrees niet geloofwaardig. Het realiteitsgehalte van de vrees mag op grond van nieuwe jurisprudentie van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State van 21 juli 2009 (200805962/1) door de rechtbank vol worden getoetst. Eiser dient op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, b (waaronder artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2004/83/EG, de zogenoemde Definitierichtlijn) of c Vw in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel. Bij de beoordeling van de asielaanvraag dient tevens te worden betrokken de huidige situatie in Sri Lanka. Eiser wordt verdacht van betrokkenheid bij de LTTE, hetgeen kan leiden tot arrestatie, detentie, verdwijning, ontvoering en moord. Tevens loopt eiser een (verhoogd) risico in verband met zijn werkzaamheden voor de non gouvernementele organisatie [naam], omdat humanitaire hulporganisaties die hulp bieden aan slachtoffers ongeacht hun etnische afkomst, geassocieerd kunnen worden met terroristische activiteiten. Er is in Sri Lanka geen vestigingsalternatief.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vw genoemde gronden.
2.6 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij de beoordeling worden de in artikel 31, tweede lid, Vw bedoelde omstandigheden betrokken.
2.7 Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.8 Verweerder heeft in C14/3.1 Vreemdelingencirculaire (Vc) beleidsregels neergelegd over zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van verklaringen van asielzoekers. In C14/3.3 Vc heeft verweerder het volgende toetsingskader opgenomen:
Voor de toetsing van de geloofwaardigheid van het relaas is van belang of afbreuk wordt gedaan aan die geloofwaardigheid doordat sprake is van een van de omstandigheden als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw. Indien zulks niet aan de orde is, wordt het relaas in beginsel geloofwaardig bevonden indien de vreemdeling op alle vragen zo volledig mogelijk heeft geantwoord én het relaas innerlijk consistent én niet onaannemelijk is én strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Indien wel sprake is van een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw mogen in het relaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Kortom, van het relaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
2.9 In beroep is niet betwist dat verweerder artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw aan eiser heeft kunnen tegenwerpen, zodat er bij de beoordeling van het beroep van wordt uitgegaan dat verweerder het toetsingskader van de positieve overtuigingskracht heeft mogen toepassen.
2.10 Verweerder heeft voor het overgrote deel de feiten die het asielrelaas van eiser vormen geloofwaardig geacht.
2.11 Nu door verweerder (onder meer) aannemelijk is geacht dat:
- de politieagenten die eiser hebben gearresteerd in het postkantoor, daar aanwezig waren op grond van de “Terroristenwet” en dat
- de Srilankaanse politie stappen heeft ondernomen om de inlichtingendiensten van het leger en de politie een onderzoek te laten verrichten om vast te stellen of eiser geld inzamelt voor de LTTE,
is verweerders standpunt, zoals ook in het verweerschrift en ter zitting nader is toegelicht, dat niet aannemelijk is dat eiser wordt verdacht van banden met de LTTE, zonder nadere motivering, onbegrijpelijk. Daarbij is het volgende van belang.
2.12 Verweerders stelling dat (vooralsnog) niet is gebleken dat het onderzoek tot de conclusie heeft geleid dat eiser betrokken was bij de inzameling van geld voor de LTTE is ontoereikend. Daaruit volgt immers niet dat er geen onderzoek (meer) naar eiser en banden met de LTTE loopt. Bovendien is door verweerder geloofwaardig geacht dat eiser zich heeft onttrokken aan zijn meldplicht. Dit vormt ook een aanwijzing dat nog sprake is van een verdenking jegens eiser. Dat de onttrekking aan de meldplicht als zodanig misschien (tevens) zou kunnen worden aangemerkt als commuun delict doet aan het voorgaande niet af. Dit geldt ook voor de stelling van verweerder dat de initiële politiecontrole een algemene controle betrof en niet gericht was op de persoon van eiser. Gelet op de bevindingen tijdens de controle is immers een nader onderzoek ingesteld, gericht op de persoon van eiser .
2.13 De rechtbank acht het voorgaande van essentieel belang voor de beoordeling van het asielrelaas van eiser, nu, zoals eiser terecht heeft aangevoerd, uit het algemeen ambtsbericht van september 2008 inzake Sri Lanka blijkt dat - onder meer - in Trincolamee op grote schaal verdwijningen hebben plaatsgevonden, terwijl de meerderheid van de verdwenen personen jonge mannelijke Tamils betreft en onder meer de politie zich schuldig maakte aan de verdwijningen, terwijl een trend lijkt te zijn dat individuen die verdacht worden van LTTE-betrokkenheid een doelwit vormen van de verdwijningen.
2.14 In dit verband heeft eiser zich ook beroepen op het arrest van het EHRM van 17 juli 2008 inzake NA tegen het Verenigd Koninkrijk (JV 2008, 329). In dit arrest heeft het EHRM kennis genomen van de algemene veiligheidssituatie in Sri Lanka en de persoonlijke omstandigheden in de zaak van de betrokken vreemdeling. Het Hof heeft opgemerkt dat diegenen die in de belangstelling van de autoriteiten staan bij pogingen van de autoriteiten om de Tamil-tijgers te bestrijden, systematisch worden blootgesteld aan marteling.
2.15 Concluderend wordt overwogen, dat verweerders conclusie dat eiser niet wordt verdacht van banden met de LTTE onnavolgbaar is.
2.16 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu het beroep reeds gelet op het voorgaande gegrond is, behoeven de overige aangevoerde beroepsgronden thans geen bespreking.
2.17 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.18 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 644,- te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.S. de Groot, rechter, en op 30 oktober 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S.S. de Groot, griffier.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.