ECLI:NL:RBSGR:2009:BK1330

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/3250
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op opbrengst uit participatie in teakhoutplantage in Brazilië

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 oktober 2009 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij eiser, [X], in beroep ging tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2006. Eiser had een participatie in een teakhoutplantage in Brazilië en stelde dat deze participatie moest worden aangemerkt als een maatschappelijke belegging, wat zou leiden tot een vrijstelling van belasting. De inspecteur van de Belastingdienst, verweerder, had de aanslag opgelegd en de heffingskorting voor maatschappelijke beleggingen vastgesteld, maar dit werd door eiser betwist.

De rechtbank oordeelde dat de participatie in de teakhoutplantage niet kon worden aangemerkt als een maatschappelijke belegging, omdat deze niet voldeed aan de criteria die in de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn vastgesteld. De rechtbank stelde vast dat de participatie geen verband hield met een bij ministeriële regeling aangewezen groenfonds, wat essentieel was voor de vrijstelling. Daarnaast werd ook de vraag of de participatie recht gaf op een vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting onderzocht. Eiser stelde dat de participatie als onroerend goed moest worden beschouwd volgens het belastingverdrag tussen Nederland en Brazilië, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van inkomsten uit onroerend goed.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanslag en de heffingskorting zoals door de inspecteur vastgesteld, werden gehandhaafd. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 16 oktober 2009, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09/3250 IB PVV
Uitspraakdatum: 16 oktober 2009
Proces-verbaal van de mondelinge UITSPRAAK ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 31 maart 2009 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2006 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.232 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 17.569 (aanslagnummer [nummer]).
I ZITTING
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2009.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [A].
II BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
III OVERWEGINGEN
1. Eiser heeft op 27 mei 2003 van [B] Investments B.V. (hierna: [B]) een participatie verkregen welke recht geeft op de opbrengst van een deel van een teakhoutplantage in Brazilië (hierna: de participatie). Ter zake van deze verkrijging heeft eiser in 2003 in totaal een bedrag van € 97.325 aan [B] betaald.
2. Eiser heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2006, voor het bepalen van het voordeel uit sparen en beleggen (box 3), de participatie aangegeven als 'overige bezittingen' met een waarde van € 97.325 zowel op 1 januari 2006 als op 31 december 2006. In het onderdeel heffingskortingen van de aangifte heeft eiser voorts aangegeven recht te hebben op een vrijstelling in box 3 voor overige maatschappelijke beleggingen met een waarde van € 105.158 op 1 januari 2006.
3. Verweerder heeft met dagtekening 12 december 2008 de aanslag 2006 opgelegd en daarbij de heffingskorting voor maatschappelijke beleggingen vastgesteld. Deze heffingskorting is conform de aangifte berekend, hetgeen resulteerde in een bedrag van (€ 52.579 x 1,3 %=) € 684. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is de aanslag gehandhaafd.
4. In geschil is of de participatie in de teakhoutplantage in Brazilië kan worden aangemerkt als maatschappelijke belegging en daarom is vrijgesteld. Voorts is in geschil of de participatie recht geeft op een vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting.
5. Wat betreft de vrijstelling voor maatschappelijke beleggingen stelt eiser dat deze geldt, omdat de participatie de deelname in een groenfonds is. Verweerder betwist dit standpunt. De bij de aanslag vastgestelde heffingskorting voor maatschappelijke beleggingen is volgens verweerder dan ook ten onrechte genoten. Daarbij heeft verweerder aangegeven daar niet meer op terug te zullen komen, zodat de deels verleende heffingskorting in zoverre niet in geschil is.
6. Ingevolge artikel 5.13 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). zijn maatschappelijke beleggingen tot een bepaald maximum vrijgesteld van de rendementsgrondslag voor het bepalen van het voordeel uit sparen en beleggen. Voorts geldt de (heffings)korting voor maatschappelijke beleggingen voor de belastingplichtige van wie maatschappelijke beleggingen zijn vrijgesteld, zo is bepaald in artikel 8.19 van de Wet IB 2001. Als maatschappelijke beleggingen zijn, voor zover hier van belang, aan te merken aandelen in, winstbewijzen van en geldleningen aan bij ministeriële regeling aangewezen groene fondsen, zo volgt uit artikel 5.13, tweede lid, aanhef en onder a, in verbinding met artikel 5.14, eerste lid, van de Wet IB 2001. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat de onderhavige participatie geen verband houdt met een bij ministeriële regeling aangewezen groenfonds. De participatie kan naar het oordeel van de rechtbank daarom niet worden aangemerkt als een maatschappelijke belegging en geeft dan ook geen recht op de daarvoor geldende vrijstelling of heffingskorting voor zover deze korting in geschil is.
7. Wat betreft de vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting heeft eiser gesteld, althans zo begrijpt de rechtbank, dat Nederland die dient te verlenen nu de participatie is te beschouwen als onroerend goed in de zin van het verdrag tussen Nederland en Brazilië. Verweerder heeft gesteld dat de participatie eiser geen enkel recht verstrekt op een aandeel in de opbrengst van een perceel, zodat van inkomsten uit onroerende zaken geen sprake kan zijn.
8. Artikel 6, eerste lid, van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Federatieve Republiek Brazilië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (hierna: het Verdrag) bepaalt dat inkomsten verkregen door een inwoner van een Overeenkomstsluitende Staat uit onroerende goederen (waaronder begrepen voordelen uit landbouw- of bosbedrijven) die in de andere Overeenkomstsluitende Staat zijn gelegen in die andere Staat mogen worden belast. Als sprake is van inkomsten uit in Brazilië gelegen onroerend goed in de zin van voornoemd artikellid moet Nederland op grond van artikel 23, tweede lid, van het Verdrag daarvoor een vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting verlenen.
9. Eiser heeft gesteld dat hij de participatie voor vijf jaar is aangegaan en dat de terugbetaling en de opbrengst van het voor de participatie betaalde bedrag na afloop van die periode geen verband houdt met de opbrengst van de teakplantage. Er is nog geen kap van de teakbomen geweest en dit is ook niet mogelijk in vijf jaar tijd, zo stelt eiser. Gelet op deze stellingname leidt de participatie naar het oordeel van de rechtbank niet tot inkomsten uit onroerend goed in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Verdrag. Dat de opbrengst van de participatie wel afhankelijk is van de stijging van de houtprijs doet daaraan niet af. Ter zake van de participatie bestaat dan ook geen recht op vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting.
10. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus vastgesteld door mr. A. Zonneveld, in tegenwoordigheid van de griffier mr. U.A. Salomons.
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.