Sector familie- en jeugdrecht
Rekestnummer: FA RK 09-4319
Zaaknummer: 338887
Datum beschikking: 24 juli 2009
Klacht ex artikel 41 Wet Bopz
BESCHIKKING op het op 27 mei 2009 ingekomen verzoekschrift van:
[de heer A],
wonende te [woonplaats]
verzoeker,
advocaat mr. E. Huineman-Lindt,
ter verkrijging van een beslissing over de rechtmatigheid van dwangbehandeling met depotmedicatie Risperdal door Parnassia Psycho-Medisch Centrum te 's-Gravenhage.
Bij het onderhavige verzoekschrift heeft verzoeker zijn klacht aan de rechtbank voorgelegd.
Namens Parnassia is geen verweerschrift ingediend.
Ingekomen is voorts een brief d.d. 25 juni 2009 van Parnassia waarin is medegedeeld dat verzoeker met voorwaardelijk ontslag is sedert 24 juni 2009.
Op 13 juli 2009 is de zaak ter terechtzitting behandeld door mr. C.W. de Wit, rechter-commissaris. Verschenen zijn: verzoeker en zijn advocaat. Van de zijde van verzoeker is een pleitnotitie overgelegd. Namens Parnassia is niemand verschenen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de overgelegde stukken, het verhoor ter terechtzitting en de verkregen inlichtingen is het volgende gebleken.
Verzoeker is op 25 augustus 2008 opgenomen met een inbewaringstelling op een gesloten afdeling in Westerlinge B in Castricum. Op 28 augustus 2008 is verzoeker overgeplaatst naar de afdeling KCVG van Parnassia in Den Haag. Op 26 september 2008 heeft de rechtbank een voorlopige machtiging verleend om het verblijf van verzoeker in Parnassia te doen voortduren.
Verzoeker heeft zich op 27 maart 2009 schriftelijk bij de klachtencommissie van het ziekenhuis beklaagd over toepassing van de lopende dwangbehandeling door middel van toediening van depotmedicatie Risperdal. Bij beschikking van 15 april 2009 heeft de rechtbank een machtiging tot voortgezet verblijf van verzoeker in Parnassia verleend.
De klachtencommissie heeft bij uitspraak van 16 april 2009 op de klacht van verzoeker beslist en deze ongegrond verklaard.
Op 2 juni 2009 heeft de advocaat van verzoeker de rechtbank verzocht om, in afwachting van de behandeling van de klacht door de rechtbank, het besluit om verzoeker dwangmedicatie toe te dienen, te schorsen.
Bij beschikking van deze rechtbank van 5 juni 2009 heeft de rechtbank dit verzoek ongegrond verklaard.
Op 24 juni 2009 is aan verzoeker voorwaardelijk ontslag verleend.
Beoordeling van het geschil
Verzoeker ziet als grootste bezwaar dat de huidige medicatie (depot Risperdal) ernstige bijwerkingen heeft. Deze bijwerkingen bestaan uit continue spiertrekkingen in het gezicht, in de linkerarm en linkerhand van betrokkene, slapeloosheid en seksuele problemen.
Verzoeker stelt dat ten aanzien van de dwangmedicatie:
- niet voldaan is aan de eisen van proportionaliteit, gezien het grote lijden waarmee in dit geval het middel gepaard gaat,
- de subsidiariteit is onvoldoende onderzocht,
- de doelmatigheid kwestieus is; het doel is een leefbare situatie voor verzoeker, dit doel wordt niet bereikt; de advocaat van verzoeker verwijst hiertoe naar de Memorie van Toelichting bij de nieuwe Wet Verplichte Geestelijke Gezondheidszorg, in het bijzonder sub 6, criteria voor verplichte zorg.
Gelet op het vorenstaande heeft verzoeker ter terechtzitting een subsidiair verzoek gedaan dat ertoe strekt dat de rechtbank een onafhankelijk deskundige benoemt om te beoordelen of depotmedicatie Risperdal noodzakelijk is.
Verzoeker meent dat hij beter functioneert op de medicatie Aripiprazol. Hierop zou hij twee jaar (2004-2005) goed gefunctioneerd hebben. Volgens verzoeker heeft Parnassia een poging tot 'terugkeer' naar deze medicatie geen goede kans gegeven hebben. Er is maar twee dagen (en niet zoals Parnassia beweert twee weken) een poging gedaan om verzoeker op Aripiprazol in te stellen, aldus verzoeker. Het 'balpen-incident', dat aanleiding gaf om de Aripiprazol-medicatie af te breken was een ongelukkig ongeval en is schromelijk overdreven, aldus verzoeker.
Verzoeker stelt wel degelijk bereid te zijn om medicatie in te nemen, echter bij voorkeur oraal en een middel zonder bijwerkingen. Verzoeker is daartoe bereid om zelf de Aripiprazol pillen te gaan halen en in het bijzijn van verpleging te slikken. Verzoeker stelt dat hij de kans moet krijgen om een leefbare situatie te creëren.
De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
In het behandelplan van 29 augustus 2008, opgesteld door de behandelend arts, [C] is het volgende opgenomen:
"aanmeldreden: psychotische klachten gepaard gaande met agressie waarbij gevaar voor derden en ernstige maatschappelijke teloorgang"
"beschrijvende diagnose: het betreft een 39-jarige man bekend met schizofrenie van het paranoïde type. Oorspronkelijk afkomstig uit Bangladesh. Hij staat bekend als zorgmijder en heeft al langere tijd geen vaste woon- of verblijfplaats."
In het behandelplan 23 februari 2009 is opgenomen:
"patiënt slikt weer sinds gisteren Aripiprazole 30 mg per dag; als hij dat gaat weigeren volgt de aanzegging dat dwangbehandeling met een depot antipsychoticum zal volgen.
23-02-2009; patiënt heeft in het weekend herhaaldelijk inname van medicatie geweigerd, waarna noodmedicatie is toegediend."
In het voortgangsverslag d.d. 16 maart 2009 van de heer [B] behandelend arts is opgenomen: "Op zijn verzoek is begin 2009 gepoogd om de medicatie te veranderen naar Aripiprazol orale tabletten, omdat ondergetekende betrokkene daarmee in het verleden (2004/2005) succesvol wist te behandelen. Helaas is het deze keer niet gelukt en namen de psychotische symptomen weer in alle ernst toe, waarbij betrokkene, net als bij eerdere psychosen, verbale en fysieke agressie vertoonde naar het personeel. Na een ernstig agressie-incident, waarbij betrokkene een verpleegkundige verwondde met een balpen, is gestart met een dwangbehandeling in het kader van de BOPZ, waarbij patiënt grotendeels gesepareerd verpleegd wordt en hij tweewekelijks een depot Risperidon krijgt toegediend"
In de geneeskundige verklaring d.d. 16 maart 2009 verklaart de Geneesheer-directeur: "Betrokkene heeft tijdens de huidige psychotische episode een verpleegkundige van de afdeling dusdanig verwond dat deze momenteel arbeidsongeschikt is geraakt. Vanwege dit agressie-incident heeft de afdeling besloten om aangifte tegen betrokkene te doen wegens mishandeling en/of poging tot doodslag."
Proces verbaal van de zitting van 3 april 2009: De psychiater: "Op verzoek van betrokkene is getracht zijn medicatie te veranderen, maar dat is niet gelukt. (...) In het verleden is vaak gepoogd om betrokkene in te stellen op orale medicatie. Het probleem is echter dat betrokkene de medicatie onder controle dient in te nemen, omdat hij de medicatie weigert of er mee smokkelt. Na het balpenincident is gestart met het toedienen van een depot. . (...) Nu kan er weer gesproken worden over inname van orale medicatie, want ik ben het met de advocaat eens dat het depot vervelende bijwerkingen geeft bij betrokkene."
De rechtbank overweegt als volgt:
De dwangbehandeling is opgenomen in artikel 38c van de wet BOPZ. Van belang is het bepaalde in artikel 38c, eerste lid, onder a en b. Hierin is, kort gesteld, bepaald dat dwangbehandeling kan plaatsvinden:
(a) voor zover aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens betrokkene doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen, of
(b) voor zover dit volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens betrokkene binnen de inrichting doet veroorzaken, af te wenden.
Volgens de uitspraak van de Hoge Raad van 16 maart 2007, BJ 2007/14, dient de rechtbank in volle omvang te toetsen of de ten tijde van de beslissing tot dwangbehandeling geldende feiten en omstandigheden, die behandeling volstrekt noodzakelijk maakten.
In het onderhavige geval is het bezwaar van verzoeker ook gericht tegen de voortzetting van de dwangbehandeling. Derhalve dient de rechtbank tevens te toetsen in hoeverre de voortzetting van de dwangbehandeling in het licht van de actuele omstandigheden nog volstrekt noodzakelijk is.
Omtrent de eerste vraag, inhoudende of, beoordeeld naar de ten tijde van de beslissing tot dwangbehandeling geldende omstandigheden, de dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk was om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens verzoeker binnen de inrichting deed veroorzaken, af te wenden, overweegt de rechtbank als volgt.
Op het moment dat de beslissing tot dwangmedicatie werd genomen was er sprake van een stoornis en een gevaarzettende situatie (balpen-incident) dat, op dat moment, alleen maar afgewend kon worden door (spoed-)medicatie met Risperdal.
Verzoeker stelt dat er geen gevaarzettende situatie was. Er zou totaal geen sprake van geweld zijn doch slechts wat duw- en trekwerk. Verzoeker vindt dat het incident is verzonnen en/of uitvergroot. Uit de verslaglegging door de Geneesheer-directeur blijkt echter anders. Voor de rechtbank staat vast dat er op dat moment gevaar was, door de stoornis veroorzaakt.
De rechtbank acht verder sprake van een situatie waarbij het volstrekt noodzakelijk was het gevaar door toediening van een dwangmedicatie, anders dan met Aripiprazol, af te wenden. Daaraan doet niet af dat de (proef-)medicatie met Aripiprazol slechts twee dagen (of twee weken) heeft geduurd. Van belang is slechts of het gevaar dermate groot was dat deze door dwangmedicatie moest worden afgewend.
Verzoeker stelt verder dat deze behandeling (toen) disproportioneel en te ingrijpend en niet doelmatig was. Gelet op de gevaarzettende situatie toen, had Parnassia naar het oordeel van de rechtbank geen andere keuze. Uit het dossier blijkt dat verzoeker een geschiedenis heeft van medicatie-ontrouw. Dat was ook kort tevoren nog gebleken, ook ten aanzien van het middel Aripiprazol. Niet aannemelijk is of een andere, minder ingrijpende, actie (zoals: uitsluitend separeren) het gevaar had kunnen wegnemen. Reeds in februari 2009 weigerde betrokkene zijn Aripiprazol medicatie. Na een hernieuwde poging in maart 2009 deed zich een ernstig (balpen) incident voor.
De tweede vraag die beantwoord moet worden is of de voortzetting van de dwangbehandeling, gelet op de huidige omstandigheden, nog steeds noodzakelijk is. Daarbij is van belang of de dwangbehandeling nog steeds wordt gerechtvaardigd vanuit de visie dat aannemelijk is dat zonder de behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens betrokkene doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.
Van de zijde van Parnassia is bij brief van 25 juni 2009 aangegeven dat verzoeker sedert
24 juni 2009 met voorwaardelijk ontslag is. Daarbij is niet aangegeven welke voorwaarden aan dit ontslag zijn verbonden. Ter terechtzitting is, van de zijde van verzoeker, aangegeven dat één van de voorwaarden de inname van depot-Risperdal is. Dit impliceert naar het oordeel van de rechtbank dat verzoeker heeft ingestemd met de voorwaarden. Er lijkt thans sprake te zijn van vrijwillige behandeling / vrijwillige medicatie en geen dwangbehandeling / dwangmedicatie zodat verzoeker ten aanzien van de huidige situatie geen belang lijkt te hebben bij zijn verzoek.
Evenwel overweegt de rechtbank, wellicht ten overvloede, dat zij de gedwongen toediening van de medicatie, gelet op hetgeen wordt nagestreefd, te weten het verzoeker mogelijk maken om weer zelfstandig aan het maatschappelijk verkeer deel te nemen, proportioneel en doelmatig acht. Het door verzoeker gewenste middel Aripiprazol is door verzoeker gedurende een aaneengesloten periode van twee jaar gebruikt. Naar zeggen van verzoeker naar zijn volle tevredenheid. Uit de stukken (in bijzonder het historisch Bopz dossier van verzoeker) blijkt echter dat het gebruik van dit middel niet heeft kunnen voorkomen dat zich (al dan niet ingegeven door het staken van de medicatie door verzoeker) opnieuw een ernstig gevaar heeft voorgedaan (november 2005). Voorts blijkt dat, na een poging verzoeker opnieuw in te stellen op Aripiprazol, verzoeker deze medicatie heeft gestaakt (februari 2009). Een (kennelijk) hernieuwde poging hiertoe in maart 2009 kon kennelijk niet voorkomen dat wederom een ernstig geweldsincident zich voordeed.
Uit het verhandelde ter zitting van 5 juni 2009 (schorsingsverzoek) is gebleken dat er medisch gezien nog slechts één medicijn resteert (het toegepaste Risperdal). Wat betreft de effectiviteit geldt dat de werkzaamheid van het medicijn Risperdal in zijn algemeenheid voldoende vaststaat. Gesteld noch gebleken is dat er andere moderne antipsychotica bestaan die in afdoende mate het gevaar kunnen afwenden.
Wat betreft de bijwerkingen merkt de rechtbank op dat betrokkene thans voorwaardelijk ontslag is verleend en zelfstandig woont; in zoverre is de "last" betrekkelijk.
Tenslotte overweegt de rechtbank het volgende omtrent het subsidiare verzoek tot benoeming van een deskundige. Verzoeker geeft aan dat deze deskundige moet onderzoeken of, om het gevaar af te wenden, het volstrekt noodzakelijk is om Risperdal te gebruiken.
De rechtbank ziet hiertoe geen aanleiding, nu Parnassia ter zitting van 5 juni 2009 (schorsingsverzoek) gemotiveerd heeft aangegeven dat er geen andere medicijnen zijn waar betrokkene baat bij kan hebben. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de reeds door verzoeker eerder ingenomen geneesmiddelen acht de rechtbank het standpunt van verzoeker onvoldoende onderbouwd om te twijfelen aan de juistheid van de stelling van Parnassia als in de vorige volzin aangegeven, zodat de rechtbank geen termen aanwezig acht om een deskundige te benoemen.
verklaart de klacht betrekking hebbende op toepassing van dwangmedicatie ongegrond;
wijst af met het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.G. Kok, W.J. Don en C.W. de Wit, bijgestaan door P. Hillebrand als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juli 2009 door mrs. P.D. Veenendaal, W.J. Don en C.W. de Wit.