Afdeling 3, meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/1387 RWNL
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[A], wonende te [plaats] (Aruba), eiser,
de minister van Justitie, verweerder.
Eiser, geboren [datum] 1978, van Indiase nationaliteit, heeft op 2 februari 2006 een verzoek om naturalisatie ingediend.
Bij besluit van 14 december 2006, uitgereikt aan eiser op 5 januari 2007, is dat verzoek afgewezen.
Tegen dat besluit heeft eiser op 15 februari 2007 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 20 december 2007, aan eiser uitgereikt op 21 januari 2008, heeft verweerder het bezwaar van eiser (kennelijk) ongegrond verklaard.
Tegen dat besluit heeft eiser bij brief van 14 februari 2008, bij de rechtbank ontvangen op 25 februari 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn bij brief van 10 juni 2008 aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden alsmede een verweerschrift, gedateerd 24 april 2008. Bij brief van 24 juli 2008 heeft verweerder gereageerd op het aanvullend beroepschrift van eiser van 10 juni 2008.
Het beroep is door de meervoudige kamer op 20 november 2008 op zitting behandeld.
Eiser is met voorafgaand bericht niet verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door drs. [B] als zijn gemachtigde.
Bij beslissing van 13 januari 2009 heeft de rechtbank het onderzoek heropend.
Bij brief van 17 maart 2009 heeft verweerder desverzocht nadere stukken in het geding gebracht en aan de rechtbank medegedeeld dat hij had besloten het bestreden besluit in te trekken.
Bij brief van gelijke datum heeft verweerder eiser verzocht zijn beroep in te trekken, onder aanbieding van vergoeding van proceskosten en griffierecht.
Bij brief van 19 maart 2009 heeft de rechtbank eiser verzocht haar mede te delen of hij het ingestelde beroep al dan niet wenste voort te zetten.
Eiser heeft op die brief, ook na rappel, niet gereageerd.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep op 2 september 2009 opnieuw ter zitting behandeld.
Eiser is niet verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door [C] als zijn gemachtigde.
1. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn beroep tegen het bestreden besluit, dat door verweerder niet langer wordt gehandhaafd, niet heeft ingetrokken.
1.1 Verweerder heeft de rechtbank bij brief van 17 maart 2009 bericht dat hij besloten had het bestreden besluit van 20 december 2007 in te trekken. Uit verweerders brief aan eiser van eveneens 17 maart 2009 leidt de rechtbank af dat verweerder op het bezwaar van eiser opnieuw zal beslissen.
Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 27 maart 2006 (JV 2006, 214, m.n. BKO, LJN: AV7798) wordt het beroep na intrekking van het bestreden besluit van 20 december 2007 geacht mede te zijn gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van 15 februari 2007.
1.2 In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:10 van de Awb moet op een bezwaarschrift binnen zes weken na ontvangst daarvan worden beslist.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de beslistermijn ten aanzien van het bezwaar van 15 februari 2007 heeft overschreden. Nu niet tijdig op het bezwaar is beslist, dient het beroep reeds daarom gegrond te worden verklaard.
1.3 Nu uit de processtukken niet uitdrukkelijk is gebleken van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1 onder a. van het Besluit proceskosten bestuursrecht noch van andere in dat besluit genoemde proceskosten, komt eiser niet voor vergoeding van proceskosten in aanmerking.
1.4 De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 143,-- zal vergoeden.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser;
bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 143,--, zal vergoeden.
Aldus vastgesteld door mrs. J.W. Sentrop, A.P. Pereira Horta en J.T.W. van Ravenstein, in tegenwoordigheid van de griffier A. Beerts.
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2009.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.