Afdeling 1, meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/7060 AWBZ
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[B], als wettelijk vertegenwoordiger van [A], wonende te [plaats], eiseres,
de Raad van bestuur van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), gevestigd te Driebergen, verweerder.
Bij besluit van 28 november 2007 heeft het CIZ met ingang van 28 november 2007 tot 31 december 2007 ten behoeve van [A] de functies Persoonlijke Verzorging klasse 7 (16 tot 19,9 uur per week), Ondersteunende begeleiding algemeen klasse 7 (16 tot 19,9 uur per week), Verpleging klasse 0 ( 0 tot 0,9 uur per week) en Verblijf langdurig klasse 2 (2 etmalen per week) geïndiceerd. Voor de periode van 1 januari 2008 tot 31 december 2010 is ten behoeve van [A] Ondersteunende begeleiding algemeen klasse 6 (13 tot 15,9 uur per week), Persoonlijke Verzorging klasse 8 (20 tot 24,9 uur per week) en Verblijf Tijdelijk klasse 2 (2 etmalen per week) geïndiceerd.
Bij besluit van 13 augustus 2008 heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 23 september 2008, ingekomen bij de rechtbank op 24 september 2008, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 3 september 2009 ter zitting behandeld, alwaar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr.dr. M.F. Vermaat, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.J.M. Raaijmakers.
Eiseres en haar echtgenoot zijn de ouders van een gezin met vier kinderen. [A] is thans 18 jaar en, samen met haar tweelingzus [C], het jongste kind.
[A] is meervoudig gehandicapt met zowel een verstandelijke als een lichamelijke handicap en zij maakt gebruik van een elektrische rolstoel. Eiseres maakt sinds 2005 gebruik van AWBZ-zorg in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). In verband met het aflopen van de indicatie op 31 december 2007 heeft eiseres op 15 november 2007 een aanvraagformulier ingediend voor een herindicatie ten behoeve van [A].
Bij (primair) besluit van 28 november 2007 heeft verweerder na ingewonnen advies van dr. G.D. de Loor, medisch adviseur CIZ Leiderdorp, met ingang van 28 november 2007 tot 31 december 2007 ten behoeve van [A] de functies Persoonlijke Verzorging klasse 7 (16 tot 19,9 uur per week), Ondersteunende begeleiding algemeen klasse 7 (16 tot 19,9 uur per week), Verpleging klasse 0 ( 0 tot 0,9 uur per week) en Verblijf langdurig klasse 2 (2 etmalen per week) geïndiceerd. Voor de periode van 1 januari 2008 tot 31 december 2010 is ten behoeve van [A] Ondersteunende begeleiding algemeen klasse 6 (13 tot 15,9 uur per week), Persoonlijke Verzorging klasse 8 (20 tot 24,9 uur per week) en Verblijf Tijdelijk klasse 2 (2 etmalen per week) geïndiceerd.
In bezwaar hiertegen heeft eiseres aangevoerd dat deze indicatie absoluut onvoldoende is en dat per week veel meer uren hulp en begeleiding nodig is omdat de toestand van [A] op verstandelijk en psychisch gebied eerder verslechterd dan verbeterd is ten opzichte van de vorige indicatie. Volgens eiseres heeft [A] een zorgvraag van 274 uur per week en voldoet zij aan de criteria voor langdurig verblijf in verband waarmee eiseres meent dat [A] in aanmerking dient te komen voor een indicatie in de vorm van een zogeheten zorgzwaartepakket (ZZP).
In het kader van de bezwaarschriftprocedure heeft verweerder op 21 april 2008 het bezwaarschrift van eiseres en een concept besluit op het bezwaar ter advisering toegezonden aan het College voor zorgverzekeringen (CVZ). Het CVZ heeft bij brief van 30 juni 2008 verweerder van advies gediend. Het CVZ heeft op basis van het advies van haar medisch adviseur onder meer geconcludeerd dat [A] op zorginhoudelijke gronden is aangewezen op langdurig verblijf en daarmee is gediend met een indicatie in de vorm van een ZZP. Tevens heeft het CVZ aangegeven dat verweerder moet nagaan of in het geval van [A] sprake is van bijzondere of extreme zorgzwaarte waarvoor additioneel geïndiceerd zou moeten worden.
Verweerder heeft vervolgens het besluit op bezwaar van 13 augustus 2008 genomen en is daarin aan de hand van het medisch oordeel van bezwaararts dr. H.M. Laane tot de conclusie gekomen dat ZZP 7 Lichamelijk Gehandicapt (LG), wonen met zeer intensieve begeleiding en zeer intensieve verzorging, het meest passend is in de situatie van [A].
In beroep tegen dit besluit heeft eiseres aangevoerd dat ZZP 7 LG niet toereikend is om aan [A] de benodigde zorg te bieden. Eiseres stellen zich te dien aanzien in hoofdzaak op het standpunt dat bij [A] sprake is van extreme zorgzwaarte, hetgeen grond kan opleveren voor additionele indicatie en dat verweerder daarmee in zijn indicatiestelling rekening moet houden opdat door het zorgkantoor een passend pgb kan worden toegekend.
Ter zitting is duidelijk geworden dat eiseres het toegekende ZZP, na de gewenste omzetting naar een pgb, ontoereikend acht om in de zorgbehoefte van [A] te voorzien, en daarom een (nog) hogere pgb nodig acht. Zij meent dat de aanspraak op dat hogere pgb reeds in de indicatiestelling dient te worden beoordeeld.
Verweerder heeft dit laatste uitdrukkelijk bestreden. Naar zijn mening staat de indicatiestelling er niet aan in de weg dat een voor de verzorging van [A] toereikend pgb wordt vastgesteld in de uitvoeringsfase ná de indicatiestelling.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ voorzien burgemeester en wethouders erin dat in hun gemeente ten behoeve van de inwoners een onafhankelijk indicatieorgaan werkzaam is, dat kosteloos besluit of een inwoner is aangewezen op een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vormen van zorg.
Artikel 9b, eerste lid, van de AWBZ bepaalt, dat aanspraak op zorg, aangewezen ingevolge artikel 9a, eerste lid, slechts bestaat indien en gedurende de periode waarvoor het bevoegde indicatieorgaan op een door de verzekerde ingediende aanvraag heeft besloten dat deze naar aard, inhoud en omvang op die zorg is aangewezen.
Artikel 6 van het Zorgindicatiebesluit (Zib) bepaalt, dat voor zover dit voor het nemen van een indicatiebesluit van belang is, onderzoek wordt verricht naar:
a. de algemene gezondheidstoestand van de zorgvrager;
b. de beperkingen die de zorgvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem;
c. de woning en de woonomgeving van de zorgvrager;
d. het psychisch en sociaal functioneren van de zorgvrager;
e. de sociale omstandigheden van de zorgvrager;
f. de aard en de omvang van de aan de zorgvrager geboden professionele en niet-professionele hulp en zorg en de mogelijkheden tot continuering en uitbreiding daarvan.
Artikel 13, eerste lid, van het Zib bepaalt dat indien een zorgvrager op een vorm van zorg of op vormen van zorg is aangewezen, worden in het indicatiebesluit aangegeven:
a. de vorm van zorg of de vormen van zorg, bedoeld in artikel 2 van het Besluit, waarop de zorgvrager is aangewezen;
b. de hoeveelheid zorg in tijd per zorgvorm dan wel, indien de verzekerde is aangewezen op verblijf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, of op voortgezet als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, de hoeveelheid zorg in tijd voor alle zorgvormen tezamen;
c. de aandoening, beperking of handicap of het probleem als gevolg waarvan de verzekerde op de vorm van zorg of de vormen van zorg is aangewezen.
Artikel 2 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (Bza) bepaalt dat de verzekerde aanspraak heeft op zorg als omschreven onder sub a tot en met n, behoudens voor zover het zorg betreft die kan worden bekostigd op grond van een andere wettelijke regeling.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel bestaat de aanspraak op zorg slechts voor zover de verzekerde, gelet op zijn behoefte en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening, redelijkerwijs daarop is aangewezen.
De regels volgens welke het indicatieorgaan vaststelt of en in hoeverre de verzekerde is aangewezen op een of meer van de in artikel 2 van het Zib aangewezen vormen van zorg, zijn opgenomen in de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ (hierna: beleidsregels).
De rechtbank stelt vast dat bezwaararts dr. H.M. Laane heeft geconstateerd dat bij [A] sprake is van meervoudige en complexe handicaps, die leiden tot intensieve zorgbehoefte en begeleidingsbehoefte. Gelet op de aard en ernst van de aandoeningen, die voortdurend toezicht en begeleiding nodig maken, heeft bezwaararts Laane die dossierstudie heeft verricht en kennis heeft genomen van informatie vanuit de behandelend sector, met het oog op de lichamelijke handicap van [A] als dominante grondslag, een ZZP LG naar de hoogste klasse (7) geïndiceerd.
De rechtbank heeft geen reden gezien te twijfelen aan de zorgvuldigheid van dit medisch indicatieadvies en aan de juistheid van de conclusies daarvan, die geheel in één lijn liggen met het advies van de medisch adviseur van het CVZ. Van de zijde van eiseres, die overigens in bezwaar zelf bij verweerder heeft aangedrongen op toekenning van de indicatie langdurig verblijf in de vorm van een ZZP, zijn geen medische bescheiden ingebracht die tot een andersluidend oordeel aanleiding zouden kunnen geven. Verweerder is derhalve ten behoeve van [A] op goede medische gronden gekomen tot het indiceren van langdurig verblijf in de vorm van het ZZP 7LG.
Het door eiseres gedane beroep op artikel 4:84 Awb om een uitzondering aan te nemen en af te wijken van de beleidsregels, slaagt niet, nu niet kan worden gezegd dat in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat strikte toepassing van de beleidsregels van verweerder leidt tot een onevenredig nadeel voor [A] in verhouding tot het met de beleidsregels te dienen doel. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het ZZP 7LG, zoals hiervoor geoordeeld, in medisch opzicht het beste aansluit bij [A]s zorgbehoefte. Indien, zoals eiseres stelt, bij [A] sprake is van extreme zorgzwaarte, kan zij zich wenden tot het zorgkantoor om langs deze weg verhoging van het toe te kennen pgb te bewerkstelligen.
De rechtbank merkt in dat verband nog het volgende op. Het verlangen van eiseres om als mantelzorger van [A] te beschikken over meer financiële armslag dan het ZZP 7LG na verzilvering mogelijk maakt, is op zich begrijpelijk, maar verdraagt zich niet met het door de wetgever gekozen systeem waarin een strikte scheiding tussen indicatiestelling en indicatierealisering en een daaraan gekoppelde bevoegdheidsverdeling is neergelegd. Het honoreren van het verzoek van eiseres zou een doorkruising betekenen van de bedoeling van de wetgever om de objectieve vaststelling van de zorgbehoefte en toewijzing daarvan door middel van een pgb van elkaar te scheiden. In het licht hiervan onderschrijft de rechtbank voorts het standpunt van verweerder dat, anders dan het CVZ in haar advies van 30 juni 2008 tot uitdrukking heeft gebracht, het tot de verantwoordelijkheid van het zorgkantoor behoort om - ook indien zou blijken dat bij de uitvoering van de thans gestelde indicatie het daaruit resulterende pgb ontoereikend is - (alsnog) passende zorgtoewijzing te laten plaatsvinden. Steun hiervoor heeft de rechtbank gevonden in de uitspraak van de CRvB van 1 april 2009, LJN: BH9439.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mrs. G.P. Verbeek, J.L. Verbeek en I.A.M. Kroft in tegenwoordigheid van F.P. Krijnen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.