ECLI:NL:RBSGR:2009:BK0585

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-752516-08
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in moordzaak door gebrek aan bewijs

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage, stond de verdachte terecht voor de moord op [X], gepleegd op 24 december 2008 in Gouda. De rechtbank heeft op 19 oktober 2009 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk doden van [X] met een vuurwapen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vijf de-auditu verklaringen van getuigen niet voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank concludeerde dat er geen direct bewijs was dat de verdachte de moord had gepleegd. De verklaringen van getuigen waren afkomstig uit een gebruikersmilieu en waren niet betrouwbaar genoeg om de verdachte te veroordelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen forensisch bewijs was dat de verdachte met de moord in verband kon worden gebracht. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verklaringen van de getuigen niet rechtstreeks waren en dat er veel speculatie was over de identiteit van de dader. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het telastgelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en heeft de verdachte vrijgesproken van de moord op [X].

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/752516-08
Datum uitspraak: 19 oktober 2009
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft op de grondslag van de telastlegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
adres: [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 13 mei 2009, 17 juli 2009 en 5 oktober 2009.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. T.N.M. Kamps en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. I.N. Weski, advocaat te Rotterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De telastlegging
Aan de verdachte is telastgelegd dat:
hij op of omstreeks 24 december 2008 te Gouda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [X] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen (van nabij) een of meer kogels afgevuurd op, althans in de richting van die [X], tengevolge waarvan voornoemde [X] is overleden.
3. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging, subsidiair dat de meeste getuigenverklaringen uit het dossier dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Daartoe is aangevoerd dat uit de verklaring van getuige [A] bij de rechter-commissaris d.d. 15 september 2009 naar voren komt dat vanuit de recherche de informatie gelekt is dat de politie naar een vuurwapen zocht en dat hierdoor ongetwijfeld de stroom aan plotselinge verklaringen van allerlei personen in het dossier kan worden verklaard. Nu het openbaar ministerie heeft nagelaten dit vermeende ´lek´ te onderzoeken en evenmin is nagegaan of in die zin meer van dergelijke mededelingen zijn gedaan dan wel in hoeverre dit het opsporingsonderzoek negatief heeft beïnvloed, is naar de mening van de verdediging sprake van strijd met een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
De rechtbank overweegt dat hetgeen door de verdediging in dit verband is aangevoerd uit het dossier noch naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting aannemelijk is geworden. Niet is gebleken dat het opsporingsonderzoek op enigerlei wijze door toedoen van de politie negatief is beïnvloed. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachtes recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM niet is geschonden.
De rechtbank acht de officier van justitie derhalve ontvankelijk in de vervolging en er bestaan naar het oordeel van de rechtbank evenmin gronden om over te gaan tot bewijsuitsluiting.
4. Het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 24 december 2008 in Gouda opzettelijk en met voorbedachten rade [X] om het leven heeft gebracht door hem neer te schieten. Dit is telastgelegd als moord.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het telastgelegde heeft begaan. De officier van justitie heeft ter onderbouwing van haar standpunt aangevoerd dat [B] een voor verdachte zeer belastende verklaring heeft afgelegd. Deze verklaring is naar het oordeel van de officier van justitie geloofwaardig, temeer nu deze wordt bevestigd op meerdere punten. Voorts heeft de officier van justitie bij haar standpunt betrokken dat verdachte ten overstaan van meerdere getuigen heeft verklaard dat hij het slachtoffer vermoord heeft, dat uit getuigenverklaringen naar voren komt dat het slachtoffer bedreigd werd door verdachte, dat verdachte over een wapen beschikte alsmede dat verdachte zich op de avond waarop het slachtoffer werd doodgeschoten bevond in de directe nabijheid van het plaats delict. De officier van justitie hecht geen waarde aan de door verdachte eerst ter terechtzitting afgelegde verklaring nu zij deze als ongeloofwaardig bestempelt.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de moord op [X] veroordeeld wordt tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht) onder 1 genummerde voorwerp, te weten een kogel, zal worden onttrokken aan het verkeer.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe van verdachte heeft geconcludeerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem telastgelegde op grond van de afwezigheid van genoegzaam wettig en overtuigend bewijs. De raadsvrouw stelt hiertoe dat geen van de getuigen iets verklaart dat direct redengevend is ten aanzien van het telastgelegde, alsook dat de verschillende verklaringen van getuigen bovendien onbetrouwbaar zijn door drugsgebruik en/of psychische problematiek. Voorts benadrukt zij dat uit de vele getuigenverklaringen in het dossier, welke verklaringen zijn gevoed vanuit het geruchtencircuit in Gouda dat naar aanleiding van de dood van [X] op gang is gekomen, blijkt van vele mogelijke motieven alsmede mogelijke betrokkenheid van anderen dan verdachte bij de dood van [X].
4.3 De beoordeling van de telastlegging
De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier1 en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
4.3.1. Het onderzoek
Het dossier in deze zaak bestaat naast ondermeer forensisch technisch onderzoek, ambtshandelingen en onderzoeksresultaten van sectie, camerabeelden en telecommunicatie grotendeels uit een aanzienlijke hoeveelheid getuigenverklaringen. Zo zijn getuigen gehoord in de nabijheid van de plaats delict waarbij zij zijn bevraagd over hetgeen zij hebben gezien of gehoord op de avond van 24 december 2008. Voorts is een groot aantal getuigen uit de omgeving van het slachtoffer gehoord. Hierbij zijn de getuigen bevraagd over hetgeen zij weten of hebben gehoord over de avond dat het slachtoffer is doodgeschoten, over de contacten van het slachtoffer en de wetenschap van ruzies en bedreigingen aan het adres van het slachtoffer. Naar aanleiding van onder meer getuigenverklaringen alsmede CIE-informatie heeft de politie naar een aantal personen nadrukkelijker onderzoek gedaan, hetgeen uiteindelijk heeft geresulteerd in de aanhouding en vervolging van verdachte.
4.3.2. Vaststaande feiten
Bij de 112-alarmcentrale kwam op 24 december 2008 om 23.45 uur een melding binnen betreffende vuurwerkoverlast. Uit onderzoek bleek deze melding afkomstig te zijn van [C], woonachtig op de [straat 1] in Gouda.2 Op 24 december 2008 te 23.51 uur kreeg de centrale meldkamer van de politie Hollands-Midden in Gouda de melding dat op de [straat 1] een man op straat lag. De man was onwel, niet aanspreekbaar en hij zag grauw.3 Een paar minuten later arriveerde de ambulancedienst. Het ambulancepersoneel startte direct de reanimatie. Tijdens het reanimeren bleek echter dat het slachtoffer reeds was overleden en een bloedende wond in de borst had.4 Aan de hand van bescheiden die het slachtoffer in zijn jaszak had, alsmede de opvallende tatoeages in de nek van het slachtoffer, kon de identiteit van het slachtoffer vastgesteld worden als zijnde: [X], geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats].5 Op 27 december 2008 werd dit door middel van een confrontatie met de familie van het slachtoffer bevestigd.6
Tijdens het forensisch technisch onderzoek werden geen hulzen of bloedsporen aangetroffen op of rond de plaats delict. Op 27 december 2008 werd een kogelpunt met een doorsnede van ongeveer 9 mm aangetroffen op de [straat 2] te Gouda.7 De kogel paste bij een patroon van het kaliber .38 Special en .357 Magnum. De kogel is vermoedelijk afgevuurd uit de loop van een revolver, zo bleek uit afvuursporen op de kogel.8
Tevens bleek uit het forensisch technisch onderzoek dat niet aannemelijk is dat een worsteling heeft plaatsgevonden omdat de kleren en de bril van het slachtoffer ordelijk om en op het lichaam lagen.9 Uit het sectieverslag bleek dat het slachtoffer is overleden als gevolg van een schotverwonding door de borstkas waarbij onder andere het hart is geraakt. Het overlijden kan worden verklaard door het optreden van bloed- en functieverlies van het hart als gevolg van belemmering van de hartfunctie ten gevolge van bloed in het hartzakje.10 Uit een schotrestenonderzoek kan worden afgeleid dat het slachtoffer van achteren is neergeschoten.11
4.3.3 Getuigenverklaringen
4.3.3.1. Verklaring van [B]12
De voormalige partner van verdachte, [B], heeft op 5 februari 2009 bij de politie een verklaring afgelegd. Ze heeft verklaard dat zij op 24 december 2008 in de middag een wapen zag liggen in de woning van haar en verdachte. Het wapen lag op een blauwe stofdoek. Ze dacht dat het een revolver was omdat ‘er een rond ding aan zat wat kan draaien en in en uit kan klappen’. Zij heeft daarbij 5 of 6 kogels gezien. Op deze 24e december 2008 zijn verdachte en [B] aan het begin van de avond uit eten geweest. Verdachte is tijdens het eten gebel door [D]. Verdachte heeft om ongeveer 22.15 uur afgerekend en heeft vervolgens [D] teruggebeld. Toen [B] en verdachte in de [straat 3] te Gouda liepen, pakte verdachte iets, stak hij zijn arm omhoog en loste een schot. [B] hoorde een harde knal en zag dat het de revolver was. Thuis gekomen belde verdachte [D] waarna [B] verdachte hoorde zeggen dat hij [D] tegemoet zou lopen. Na ongeveer een kwartier kwam verdachte terug, samen met [D]. Omstreeks 22.45 uur die avond is verdachte vervolgens naar [E] gegaan om bokshandschoenen te brengen, aldus [B]. [D] is bij haar gebleven. Verdachte zou ongeveer een kwartier wegblijven. Verdachte was om 23.05 uur echter nog steeds niet terug, waarna [B] verdachte is gaan bellen en zij elke keer de voicemail van verdachte kreeg. Vervolgens heeft zij om 23.30 uur en 23.35 uur naar [E] gebeld. [E] vertelde haar dat verdachte net weg was. Om 00.00 uur was verdachte nog steeds niet thuis. [D] wilde juist weggaan, toen verdachte om 00.10 uur thuis kwam. Verdachte was erg zenuwachtig en druk en zei: “Alle lichten moeten uit, het AT team kan zo komen en [D], jij moet weg”. Vervolgens is [D] weggegaan en hoorde [B] verdachte paniekerig zeggen: “De kleren moeten weg want ik heb waarschijnlijk iemand vermoord of gehandicapt gemaakt”. Verdachte deed zijn jas en zijn zwarte schoenen in een vuilniszak, terwijl [B] de vuilniszak openhield. Verdachte ging naar de douche, deed zijn kleren in de wasmachine en liet water over zijn horloge lopen. Vervolgens hoorde [B] verdachte zeggen dat ze naar zijn ouders aan de [straat 4] te Gouda zouden gaan. Verdachte wilde, anders dan volgens [B] gebruikelijk was, via het centrum van Gouda naar zijn ouders lopen. [B] en verdachte waren omstreeks 01.15 uur bij zijn ouders aan de [straat 4]. [B] hoorde aldaar dat verdachte tegen zijn moeder zei: “Als het AT team komt of de politie, blijf dan rustig zitten en doe dan niks. Ik heb die [X] waarschijnlijk vermoord of gehandicapt gemaakt”. Verdachte is bij zijn ouders gaan douchen. Omstreeks 04.00 uur zijn verdachte en [B] weer naar huis gelopen, opnieuw via het centrum van Gouda.
Verder heeft [B] verklaard dat verdachte haar tussen kerst en oud en nieuw heeft verteld dat hij op 24 december 2008 bij [C] had aangebeld en dat hij tegen [C] had gezegd: “Wat je nu hoort kan ook met jou gebeuren”. Verdachte zei dit tegen [C] door de intercom. Daarna schoot verdachte op [X]. [B] hoorde verdachte daarbij tevens zeggen dat hij op [X] had geschoten van een afstand van twintig meter. Voorts zou verdachte toen tegen [B] hebben gezegd dat hij een paar keer had geschoten en dat verdachte had gezien hoe [X] neer was gevallen en hij hem hoorde gillen of kreunen. Verdachte zei tegen [B]: “Als je je mond open doet, dan gebeurt er met jou hetzelfde als wat er met [X] is gebeurd.” Met oud en nieuw stortte verdachte in en zei hij tegen [B] dat hij geen zin meer had om te leven. [B] zag dat verdachte paniekerig en jankerig was en hoorde hem roepen: “Ik heb wel iemand vermoord, ik wil niet meer leven.” In de loop van de tijd na 24 december 2008 heeft verdachte [B] zeker vier maal op het hart gedrukt dat als ze haar mond niet zou houden, haar hetzelfde zou overkomen als [X].
4.3.3.2. Getuigenverklaringen omtrent uitlatingen door verdachte
Na 24 december 2008 heeft verdachte volgens meerdere getuigen verklaard dat hij degene is geweest die de moord op [X] heeft gepleegd. [F] heeft verklaard dat hij tussen kerst en oud en nieuw 2008 bij verdachte thuis is geweest waar zij over de moord op [X] hebben gesproken. Verdachte heeft daarbij aan [F] verteld dat hij degene was die het heeft gedaan.13 Ook [G] heeft verklaard dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat hij de moord op [X] gepleegd heeft. Dit zou hij met een ‘lachende bek’ tegen haar hebben gezegd.14
Voorts hebben ook [H] en [I] verklaard dat zij van verdachte zelf hebben gehoord dat hij de moord heeft gepleegd op [X].15 [H] verklaarde dat verdachte tegen haar heeft gezegd: “Heb je het gehoord van die moord? Ik heb dat gedaan.”
4.3.3.3. Getuigenverklaringen met betrekking tot bedreigingen van [X] door verdachte
Meerdere getuigen hebben verklaard dat zij hebben gehoord dat het slachtoffer werd bedreigd door verdachte. Zo heeft [J] meermalen verklaard dat zij heeft gehoord dat [X] telefonisch werd bedreigd door verdachte.16 [J] was begin december 2008 samen met [X] en [K] in de Lidl. Hij nam zijn telefoon op en [J] hoorde een mannenstem door de telefoon schreeuwen. Ze weet niet wat er toen gezegd is, maar ze herkende de stem van verdachte. [X] zou vervolgens wel hebben gezegd dat hij werd bedreigd, maar niet wát er werd gezegd. [J] heeft in dit verband verklaard dat zij wist dat verdachte en het slachtoffer ruzie hadden. [X] had [J] verteld dat de ruzie over een getuigenis ging, die hij had afgelegd tegen verdachte. Deze getuigenis ging over een mishandeling van [K] door verdachte. Ook [K] heeft verklaard dat zij aanwezig was ten tijde van de telefonische bedreiging van [X] in de Lidl.17
De dochter van [K], [L], heeft verklaard dat [X] tegen haar heeft gezegd dat verdachte hem bedreigde wegens de getuigenis die hij had afgelegd ten nadele van verdachte. [X] zou tegen [L] hebben gezegd dat hij door verdachte werd bedreigd met de dood, maar dat [X] verdachte nog steeds niet had gezien om deze daad te stellen.18 Ook de andere dochter van [K], [M], heeft verklaard dat zij [X] meermalen had horen zeggen dat hij werd bedreigd met de dood door verdachte.19
[C] heeft in januari 2009 bij de politie verklaard dat verdachte anderhalve maand daarvoor tegen hem had gezegd dat hij iemand in ging huren om [X] dood te laten schieten. Als dat gebeurd was, zou hij zelf naar Thailand gaan.20
[A] heeft verklaard dat hij van [X] hoorde dat hij problemen had in het gebruikerscircuit en dat deze aan hem vroeg waar hij een pistool kon kopen. Ook verklaarde [A] dat deze problemen al een tijdje speelden en waren ontstaan nadat er aangifte tegen verdachte is gedaan door [K] en [X]. [X] had [A] verteld dat hij problemen had met verdachte.21
4.3.3.4. Getuigenverklaringen met betrekking tot het bezit van een wapen
[N] heeft bij de politie verklaard dat verdachte één of twee weken voor de kerst bij hem thuis is geweest. Toen waren ook [O], [P] en [Q] aanwezig.22 [N] verklaarde dat verdachte opeens uit het niets een pistool liet zien. Verdachte zei er verder niets bij en borg het wapen weer op in zijn jaszak.23 Ook de door [N] genoemde aanwezigen hebben bij de politie verklaard dat zij op een avond zagen dat verdachte een wapen – zij spreken in dit verband nadrukkelijk van een revolver – in zijn hand vasthield en aan de aanwezigen liet zien.24 Voorts heeft [I] bij de politie verklaard dat hij op 24 december 2008 bij verdachte in zijn woning is geweest en daar een zwart pistool in de woning heeft gezien.25 Bij de rechter-commissaris heeft [I] verklaard dat hij het wapen niet op 24 december 2008, maar enkele dagen daarvoor, bij verdachte heeft gezien.26
4.3.4. Verklaring van verdachte
Verdachte heeft zich gedurende het gehele onderzoek naar de dood van [X] beroepen op zijn zwijgrecht. Eerst tijdens de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting van 5 oktober 2009 heeft verdachte een verklaring afgelegd.
Naar aanleiding van voornoemde verklaring van [B] heeft verdachte ter terechtzitting het volgende verklaard. Op 24 december 2008 zijn [B] en verdachte uit eten geweest. Verdachte werd gebeld door [D] omdat deze valiumpillen nodig had voor zijn vrouw. [D] is die avond of nacht niet bij [B] en verdachte thuis geweest; verdachte is [D] die avond tegemoet gelopen en heeft hem de valiumpillen gegeven. Hierop is verdachte weer naar huis gelopen, waarna hij vervolgens naar [E] is gegaan. Verdachte kon zich niet meer herinneren hoe laat hij bij [E] was en ook niet op welk tijdstip hij bij [E] wegging.
Wel herkende verdachte zichzelf op de prints van de hem getoonde camerabeelden van 22.34 uur en 23.36 uur. Hij stelde dat hij op eerstgenoemd tijdstip naar [E] op weg was en op het laatstgenoemd tijdstip weer terugkeerde. Verdachte heeft tijdens het lopen naar en van [E] niemand ontmoet. Toen verdachte na zijn bezoek aan [E] bij zijn woning aankwam, is hij direct naar de kelderbox onder zijn woning gegaan om te klussen aan zijn motor, merk [merk]. Hij heeft op dat moment niet tegen [B] gezegd dat hij thuis was en hij vermoedt dat zijn telefoon uit stond. Er waren problemen met de carburator van de motor, waardoor verdachte benzine over zich heen kreeg. Ook zat hij onder de smeerolie. Verdachte was hierdoor erg ontstemd en liep vervolgens na een half uur à drie kwartier erg boos en vloekend zijn woning binnen, waar hij [B] aantrof.
Verdachte heeft verklaard dat hij erg opvliegend en druk van aard is en dat hij daarom zo heftig reageerde. Vervolgens heeft verdachte zijn kleren in de wasmachine gestopt en zijn horloge afgespoeld, omdat alles onder de benzine zat. Verdachte heeft geen enkel kledingstuk weggegooid. Vervolgens zijn [B] en verdachte omstreeks 01.00 uur naar de ouders van verdachte aan de [straat 4] te Gouda gelopen om zijn nieuwe laptop aan zijn ouders te laten zien. Ze zijn door het centrum van Gouda gelopen, een route die ze vaker nemen als ze naar zijn ouders lopen. Deze route was naar de mening van [B] veiliger en zou daarom over het algemeen haar voorkeur hebben gehad. Verdachte heeft verklaard geen vaste route naar zijn ouders te lopen.
Verdachte heeft weersproken dat hij in de periode voorafgaand aan 24 december 2008 ruzie heeft gehad met [X]. Er was weliswaar een rechtszaak waarin [X] een voor verdachte belastende verklaring had afgelegd, maar verdachte is vrijgesproken van de mishandeling. Na de rechtszaak heeft verdachte de kwestie met [X] uitgesproken en waren er geen problemen meer tussen hen.
Ten aanzien van de getuigenverklaringen met betrekking tot een wapen heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij inderdaad in het bezit was van een wapen, maar dat dit geen vuurwapen was maar een zwart luchtdrukpistool met als munitie bijbehorende gele balletjes. Dit is ook het wapen dat hij bij getuige [N] thuis en aan [B] heeft laten zien. Verdachte heeft uitdrukkelijk weersproken in het bezit te zijn geweest van een revolver of pistool zoals de hiervoor genoemde getuigen hebben verklaard.
Verdachte heeft naar aanleiding van de getuigenverklaringen omtrent zijn uitlatingen over betrokkenheid bij de dood van [X] verklaard dat al snel na kerstavond in Gouda het gerucht de ronde deed dat verdachte [X] zou hebben vermoord. Ook verdachte heeft dit gerucht opgevangen en heeft vervolgens met verschillende personen over dit gerucht gesproken. Mogelijk heeft hij op deze manier bij de getuigen de indruk gewekt verantwoordelijk te zijn voor de dood van [X]. Verdachte stelt nadrukkelijk dat hij niet tegen de getuigen heeft gezegd dat hij [X] heeft vermoord. Hij heeft slechts aangegeven dat hij kennis had genomen van de geruchten omtrent zijn betrokkenheid.
4.3.5. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat het dossier van het onderhavige opsporingsonderzoek, behoudens het aantreffen van het overleden slachtoffer en de bevindingen van de op hem verrichte sectie, geen (technisch en/of ander forensisch) bewijsmateriaal bevat dat rechtstreeks verband houdt met de dood van het slachtoffer. Zo is het wapen waarmee is geschoten niet gevonden en is voorts niet komen vast te staan dat er een verband bestaat tussen de dood van het slachtoffer en de in de nabijheid van de plaats delict aangetroffen kogel.
Het dossier bevat evenmin enig direct bewijs in voornoemde zin ten aanzien van betrokkenheid van verdachte bij de dood van [X]. Voor zover het dossier aan de hand van camerabeelden en/of telefoongegevens verdachte enige minuten voorafgaand aan het overlijden van [X] in de directe omgeving van de plaats delict situeert, kan dit naar het oordeel van de rechtbank niet redengevend worden geacht voor het aannemen van direct bewijs van verdachtes betrokkenheid. Immers, zowel verdachte als degene bij wie hij die avond op bezoek is geweest, [E], wonen in de directe nabijheid van de plaats delict.
De rechtbank stelt voorts vast dat het dossier voor een groot deel bestaat uit verklaringen van getuigen die net als het slachtoffer en verdachte afkomstig zijn uit een gebruikersmilieu, waarin direct na de dood van [X] veel is gespeculeerd over de potentiële dader. In een aantal van die verklaringen wordt de naam van verdachte genoemd als degene die betrokken zou zijn bij de dood van [X]; in andere verklaringen worden door getuigen ook namen genoemd van andere personen die verantwoordelijk zouden kunnen zijn voor de dood van [X] en die daartoe ook motieven zouden kunnen hebben.
Ook uit deze aanzienlijke hoeveelheid getuigenverklaringen blijkt niet van enig direct bewijs voor het telastgelegde. Geen enkele getuige is feitelijk aanwezig geweest op de [straat 1] te Gouda ten tijde van het schietincident waardoor [X] is overleden en geen enkele getuige heeft verklaard te hebben gezien dat verdachte [X] heeft neergeschoten.
De beantwoording van de vraag of wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte het telastgelegde heeft begaan, kan daarom uitsluitend worden gebaseerd op verklaringen van getuigen uit voornoemd gebruikersmilieu, die niet rechtstreeks en niet uit eigen waarneming of bevindingen specifiek over het telastgelegde hebben kunnen verklaren. Voor de beoordeling van de telastlegging dienen de onder 4.3.3. genoemde verklaringen te worden besproken.
Ten aanzien van deze getuigenverklaringen overweegt de rechtbank het volgende.
Dat uit getuigenverklaringen (punt 4.3.3.3. en 4.3.3.4.) naar voren komt dat verdachte op enig moment ruzie heeft gehad met [X], dat er daarbij mogelijk dreigende woorden zijn geuit en dat verdachte in de dagen voorafgaande aan 24 december 2008 een wapen in zijn bezit zou hebben gehad, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor de conclusie dat het verdachte is geweest die op 24 december 2008 [X] heeft doodgeschoten. Deze verklaringen hebben op zichzelf geen van belang zijnde relatie tot het telastgelegde feit; hierin wordt immers niets gezegd over wat zich op 24 december 2008 rond 23.45 uur heeft afgespeeld.
Er resteren vijf verklaringen, te weten de verklaring van [B] en de verklaringen over de uitlatingen die verdachte zou hebben gedaan over betrokkenheid bij de dood van [X] (punt 4.3.3.1. en 4.3.3.2.), die wel verband houden met het telastgelegde en die belastend zijn voor verdachte. In deze verklaringen wordt immers gesproken over wat de getuigen van verdachte hebben gehoord over het schietincident op 24 december 2008 rond 23.45 uur en/of gezien hoe verdachte zich gedroeg kort na voornoemd tijdstip.
In deze verklaringen wordt door getuigen weergegeven wat zij één en dezelfde persoon, te weten verdachte, hebben horen zeggen over het telastgelegde. Sprake is van zogenaamde de-auditu verklaringen, afkomstig uit één bron. Nu deze verklaringen bovendien afkomstig zijn uit voornoemd gebruikersmilieu, is meer dan behoedzaamheid geboden bij de waardering van deze verklaringen als bewijsmiddel voor het telastgelegde.
Naar aanleiding van deze getuigenverklaringen heeft verdachte -na maanden te hebben gezwegen- eerst ter terechtzitting, terwijl hij in het bezit was van het volledige dossier, een verklaring afgelegd. Dit brengt voor de rechtbank met zich mee dat ook deze verklaring met de nodige behoedzaamheid en kritisch moet worden bekeken.
Met betrekking tot de genoemde vijf getuigenverklaringen en de verklaring van verdachte overweegt de rechtbank het volgende.
[B] heeft, zoals opgenomen onder 4.3.3.1., verklaard dat zij op de avond van 24 december 2008 met verdachte uit eten is geweest en dat verdachte nadien op enig moment naar [E] is vertrokken. Voorts heeft [B] verklaard dat zij verdachte na 23.05 uur op verschillende manieren telefonisch heeft trachten te bereiken, wat niet is gelukt. Een aantal objectieve onderzoeksresultaten uit het dossier, te weten camerabeelden27 en telecomgegevens28, ondersteunen de verklaring van [B] op deze punten.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van verdachte op deze punten aansluit bij de verklaring van [B]. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij inderdaad naar [E] is vertrokken en dat hij rond 23.30 uur weer is teruggekeerd naar huis. Voornoemde objectieve onderzoeksresultaten bieden eveneens ondersteuning aan de verklaring van verdachte.
Geconcludeerd moet dan ook worden dat de objectieve onderzoeksresultaten passen bij zowel de verklaring van [B] als de verklaring van verdachte.
[B] geeft voorts aan dat zij verdachte voor het eerst om 00.10 uur heeft gezien in haar woning; hij kwam erg zenuwachtig en paniekerig binnen, wilde zijn kleding kwijt en spoelde zijn horloge af.
Verdachte verklaart hierover dat hij rond 23.30 uur teruggekeerd is naar huis, hij toen direct zijn kelderbox is ingegaan en hij zich niet gemeld heeft bij [B]. Hij is in de kelderbox aan zijn motor, merk [merk], gaan sleutelen en hij vermoedt dat zijn telefoon uitstond. Om 00.10 uur is hij inderdaad geagiteerd de woning binnengelopen, omdat het sleutelen niet wilde lukken, heeft zijn, door het sleutelen vies geworden, kleding in de was gedaan en zijn met benzine in aanraking gekomen horloge afgespoeld.
Geconstateerd moet worden dat de verklaring van verdachte over zijn doen en laten rond het tijdstip dat [X] is neergeschoten en zijn gedrag bij binnenkomst in zijn woning, feiten en omstandigheden biedt die passen bij de verklaring van [B] en waarvan op basis van het dossier niet kan worden gesteld dat zij hoogst onwaarschijnlijk zijn. In dit verband is het van belang dat een getuige heeft verklaard dat hij enkele weken voor zijn verhoor (19 januari 2009) bij verdachte thuis is geweest voor een motor die in diens schuur aan de [straat 5] stond en vermoedelijk een [merk] was.29
Het voorgaande moet tot de conclusie leiden dat niet uitgesloten kan worden dat verdachte ten tijde van het doodschieten van [X] inderdaad in zijn kelderbox aan zijn motor heeft gesleuteld.
Met betrekking tot de onder 4.3.3.2. opgenomen verklaringen van de vier getuigen die verklaren dat verdachte tegen hen heeft gezegd dat hij verantwoordelijk is voor de dood van [X], overweegt de rechtbank dat verdachte hieromtrent ter terechtzitting eveneens een verklaring heeft afgelegd. Verdachte heeft ook hier feiten en omstandigheden aangevoerd die passen bij de genoemde getuigenverklaringen. Verdachte heeft verklaard inderdaad met verschillende personen te hebben gesproken over de dood van [X]. Hij zou echter tegen deze personen niet hebben gezegd dat hij verantwoordelijk was voor de dood van [X], maar hij zou met hen hebben gesproken over het gerucht dat hij verantwoordelijk zou zijn voor diens dood. Verdachte stelt dat de genoemde getuigen daaruit mogelijk ten onrechte de indruk hebben gekregen dat hij de moord zou hebben bekend.
Ook hier geldt naar het oordeel van de rechtbank dat deze door verdachte aangegeven gang van zaken niet kan worden uitgesloten.
De rechtbank is gelet op al het voorgaande van oordeel dat de uit één bron -namelijk verdachte- afkomstige vijf de-auditu verklaringen, afgelegd door mensen die afkomstig zijn uit het gebruikersmilieu waarin veel is gespeculeerd over de dood van [X] en mede gelet op de omstandigheid dat een andere gang van zaken zoals door die bron geschetst door de rechtbank niet uitgesloten kan worden, zowel op zichzelf als in onderling verband niet voldoende zijn om tot een bewezenverklaring van het telastgelegde feit te komen.
Blijft over dat [B] heeft verklaard dat verdachte toen hij thuis kwam zei dat hij iemand had vermoord of gehandicapt had gemaakt, evenals dat hij dit volgens haar nadien enkele malen heeft herhaald. Dit maakt het bovenstaande niet anders. Dit enkele onderdeel van de verklaring van [B] kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin leiden tot een bewezenverklaring.
Nu de rechtbank de vijf de-auditu verklaringen niet voldoende acht om tot een bewezenverklaring te komen en zij met betrekking tot de overige verklaringen reeds heeft geoordeeld dat deze geen van belang zijnde relatie tot het telastgelegde feit hebben - hierin wordt immers niets gezegd over hetgeen zich op 24 december 2008 rond 23.45 uur heeft afgespeeld- zal duidelijk zijn dat ook een samenhang van het geheel van verklaringen, zonder ondersteuning door enig direct bewijs, naar het oordeel van de rechtbank niet kan leiden tot een bewezenverklaring.
De rechtbank is op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting dan ook tot geen ander oordeel kunnen komen dan dat het telastgelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van hetgeen hem is telastgelegd.
5. Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten een kogel, onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien op grond van het onderzoek ter terechtzitting is vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan, terwijl dit voorwerp tot het begaan van dat feit is vervaardigd of bestemd en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang.
6. De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding telastgelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten: een kogel.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. Y.J. Wijnnobel-Van Erp, voorzitter,
I.K. Spros en O.M. Harms, rechters,
in tegenwoordigheid van mr F. Heidinga, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 oktober 2009.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s betreffen dit de pagina’s van de doorgenummerde processen-verbaal van politie Holland Midden TGO “168ZON”, PL1600/09-000570, met bijlagen, respectievelijk genummerd pagina 1 t/m 886 (Getuigen 1, 2 en 3), pagina 1 t/m 972 (Ambtshandelingen 1, 2 en 3), pagina 1 t/m 1689 (Methodieken deel A t/m D), pagina 1 t/m 91 (beslag en doorzoekingen), pagina 1 t/m 214 (Forensisch technisch dossier), pagina 1 t/m 152 (Zaaks dossier), pagina 1 t/m 45 (CIE processen-verbaal), pagina 1 t/m 47 (Verdenkingen tegen [verdachte]), pagina 1 t/m 81 (Verdenkingen tegen [E]), pagina 1 t/m 5, aanvullend relaas (TGO ZON); pagina 875 t/m 886 (Getuigen); pagina 947 t/m 972 (Ambtshandelingen); pagina 43 t/m 45 C.I.E. proces-verbaal, (ZON/ZD CIE) en het losse proces-verbaal van de opgenomen telefoongesprekken.
2 Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 7 januari 2009, Ambtshandelingen 1, p. 1; proces-verbaal van verhoor getuige [C], Getuigen 1, p. 28.
3 Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 25 december 2008, Ambtshandelingen 1, p. 132.
4 Proces-verbaal technisch sporenonderzoek, d.d. 6 februari 2009, Forensisch technisch dossier, p. 5.
5 Proces-verbaal, d.d. 3 april 2009, Zaaksdossier, p. 4.
6 Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 27 december 2008, Ambtshandelingen 1, p. 137.
7 Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 26 december 2008, Ambtshandelingen 1, p. 15.
8 Deskundigenrapport, d.d. 5 februari 2009, Forensisch technisch dossier, p. 212.
9 Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek, d.d. 6 februari 2009, Forensisch technisch dossier, p. 2.
10 Deskundigenrapport, d.d. 9 februari 2009, Forensisch technisch dossier, p. 174.
11 Deskundigenrapport, d.d. 6 maart 2009, Forensisch technisch dossier, p. 189.
12 Proces-verbaal van verhoor getuige [B], Getuigen 1, p. 348-358.
13 Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 13 januari 2009, Ambtshandelingen 1, p. 81.
14 Proces-verbaal van verhoor getuige [G], Getuigen 1, p. 244.
15 Proces-verbaal van verhoor getuige [H], Getuigen 1, p. 260 en proces-verbaal van verhoor getuige [I], Getuigen 1, p. 300.
16 Proces-verbaal van verhoor getuige [J], Getuigen 1, p. 17.
17 Proces-verbaal van verhoor getuige [K], Getuigen 1, p. 69.
18 Proces-verbaal van verhoor getuige [L], Getuigen 1, p. 117.
19 Proces-verbaal van verhoor getuige [M], Getuigen 1, p. 124.
20 Proces-verbaal van verhoor getuige [C], Getuigen 1, p. 38.
21 Proces-verbaal van verhoor getuige [A], Getuigen 1, p. 227.
22 Proces-verbaal van verhoor getuige [N], Getuigen 1, p. 133.
23 Proces-verbaal van verhoor getuige [N], Getuigen 1, p. 134.
24 Proces-verbaal van verhoor getuige [P], Getuigen 1, p. 107, proces-verbaal van verhoor getuige [O], Getuigen 1, p. 159 en proces-verbaal van verhoor getuige [P], Getuigen 1, p. 172.
25 Proces-verbaal van verhoor getuige [I], Getuigen 1, p. 359.
26 Proces-verbaal van verhoor getuige [I] bij de rechter-commissaris.
27 Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 21 januari 2009, Ambtshandelingen 1, p 94 e.v.
28 Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 22 januari 2009, Ambtshandelingen 1, p. 90 e.v.
29 Proces-verbaal van verhoor getuige [I], Getuigen 1, p. 289.