ECLI:NL:RBSGR:2009:BK0343

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-9136
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering tot openbaarmaking van documenten in het kader van strafrechtelijk onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 7 oktober 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, en de korpsbeheerder van het Politiekorps Haaglanden. Eiser had op 14 januari 2007 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om documenten en beeldmateriaal met betrekking tot een vechtpartij en een overval. De rechtbank had eerder, op 17 september 2008, de afwijzing van dit verzoek gedeeltelijk vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen. Na een nieuwe beslissing op bezwaar door verweerder, heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser geen belang meer had bij de behandeling van dit beroep, omdat verweerder inmiddels een nieuwe beslissing had genomen. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, maar veroordeelde verweerder wel tot vergoeding van de proceskosten van € 80,50.

De rechtbank overwoog dat artikel 365 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) een lex specialis vormt ten opzichte van de Wob. Dit betekent dat de regels voor openbaarmaking van documenten in het kader van strafrechtelijke procedures voorrang hebben boven de Wob. De rechtbank concludeerde dat de openbaarmaking van de gevraagde documenten terecht was geweigerd, omdat deze deel uitmaakten van het strafdossier van de vervolgde verdachten. De rechtbank benadrukte dat de wetgever de bevoegdheid tot het verstrekken van afschriften van strafrechtelijke vonnissen en proces-verbaal uitdrukkelijk aan de voorzitter van de strafkamer heeft toebedeeld. De rechtbank oordeelde dat de Wob niet van toepassing was op de documenten die eiser had aangevraagd, omdat de openbaarmakingsregeling in artikel 365 WvSv uitputtend is. Eiser had betoogd dat de Wob van toepassing was, maar de rechtbank verwierp dit standpunt en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/9136 WOB
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[A], wonende te [plaats 1], eiser,
gemachtigde mr. H. van Drunen,
en
de korpsbeheerder van het Politiekorps Haaglanden, verweerder.
I PROCESVERLOOP
Eiser heeft bij brief van 14 januari 2007 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om documenten en beeldmateriaal.
Tegen de in bezwaar gedeeltelijk gehandhaafde weigering om een deel van de gevraagde documenten te verstrekken heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 17 september 2008 het beroep gegrond verklaard en het besluit op bezwaar vernietigd, voor zover dit ziet op de weigering bepaalde documenten te verstrekken en verweerder opgedragen binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
Eiser heeft op 15 december 2008 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door verweerder.
Verweerder heeft op 30 januari 2009 een nieuwe beslissing op eisers bezwaar genomen.
Het op 15 december 2008 ingestelde beroep is met toepassing van artikel 6:20 van de Awb geacht mede gericht te zijn tegen het besluit van 30 januari 2009.
Eiser heeft bij brief van 12 februari 2009 aanvullende gronden van het beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en een aantal stukken overgelegd, waarbij verweerder met een beroep op artikel 8:29, eerste lid, van de Awb te kennen heeft gegeven dat de kennisneming tot de rechtbank beperkt dient te blijven.
De zaak is op 1 september 2009 ter zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Drunen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [B] en mr. [C].
II OVERWEGINGEN
1. De rechtbank heeft bij haar uitspraak van 17 september 2008 de handhaving van de afwijzing van het verzoek van eiser vernietigd voor zover deze betrekking had op de weigering om eiser een afschrift van bij verweerder in bezit zijnde documenten betreffende de vechtpartij van [datum] 2006 in het [park] te [plaats 2] (hierna: de vechtpartij) en de bij verweerder in bezit zijnde documenten betreffende de overval op een woning in [plaats 3] op [datum] 2006 met aanhoudingen door de Belgische politie (hierna verder: de overval) te verstrekken.
2. Verweerders initiële weigering de documenten betreffende de vechtpartij aan eiser ter beschikking te stellen was gebaseerd op de overweging dat het onderzoek naar de daders alsmede aangetroffen zaken en de poging tot vervolging hun weerslag vinden in het proces-verbaal betreffende de vechtpartij, dat wordt opgemaakt onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) en om die reden niet wordt verstrekt. Verweerder had daarbij aangegeven dat een strafrechtelijk gevolg is gegeven aan deze gebeurtenis en dat eisers verzoek is doorgezonden aan het OM.
De weigering van de documenten betreffende de overval had verweerder in eerste instantie gebaseerd op de overweging dat het verzoek alleen betrekking had op een persbericht van het OM en dat het verzoek van eiser was doorgestuurd aan het OM.
3. De rechtbank heeft in de uitspraak van 17 september 2008 overwogen dat indien gegevens bij twee bestuursorganen berusten, de bevoegdheid om op een verzoek om openbaarmaking te beslissen niet slechts bij één van die organen berust en dat verweerder had moeten begrijpen dat het verzoek om openbaarmaking van de documenten betreffende de overval om meer ging dan alleen het persbericht van het OM. Verweerder is daarom opgedragen om op het bezwaar tegen de afwijzing van beide verzoeken alsnog te beslissen.
4. Nu verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen, heeft eiser geen belang meer bij de behandeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van die beslissing. De rechtbank zal dit beroep niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank ziet wel aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de in verband met het instellen van dit beroep door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 80,50, waarbij één punt is toegekend voor het indienen van het beroepschrift, de waarde per punt € 322,00 bedraagt en het gewicht van de zaak is bepaald op 0,25.
5. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder vastgesteld dat de verzoeken in beide gevallen betrekking hebben op een proces-verbaal, heeft verweerder een opgave gedaan van de in de processen-verbaal opgenomen documenten en heeft verweerder geweigerd deze processen-verbaal openbaar te maken.
Voorts heeft verweerder gesteld dat met betrekking tot de vechtpartij één proces-verbaal is opgemaakt, waarin zestien verdachten zijn opgevoerd. Vier verdachten zijn vervolgd.
Het proces-verbaal met betrekking tot de overval heeft geleid tot vervolging van alle vijf in dat proces-verbaal opgevoerde verdachten.
Eiser heeft niet betwist dat alle bij verweerder beschikbare documenten betreffende de vechtpartij en de overval deel uitmaken van de beide processen-verbaal en dat zijn verzoeken zijn gericht op openbaarmaking van deze processen-verbaal.
6. Verweerder heeft de openbaarmaking van de processen-verbaal geweigerd op de grond dat deze processen-verbaal deel uitmaken van het strafdossier van de vervolgde verdachten en dat de exclusieve bevoegdheid om over openbaarmaking van dit dossier te beslissen op grond van artikel 365 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) berust bij de voorzitter van de kamer, die over de zaak heeft geoordeeld. Verweerder stelt dat artikel 365, vierde en vijfde lid van het WvSv een lex specialis vormt ten opzichte van de Wob.
Verweerder heeft verder verwezen naar enige van de in artikel 10 van de Wob genoemde weigeringsgronden.
Verweerder heeft tenslotte gesteld dat openbaarmaking van het proces-verbaal betreffende de vechtpartij in het kader van een verzoek om documenten aangaande de door het OM geseponeerde zaken moet worden geweigerd op grond van artikel 10, eerste lid, onder d, van de Wob, omdat alle in het kader van het strafrechtelijk onderzoek vergaarde informatie als strafrechtelijke persoonsgegevens van een verdachte moet worden aangemerkt. Voorts wijst verweerder in dit verband op artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob en artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob en stelt dat de persoonlijke levenssfeer van personen tegen wie een strafrechtelijk onderzoek is ingesteld dat vervolgens door het OM wordt geseponeerd, extra zorgvuldig dient te worden beschermd, dat de persoonlijke levenssfeer van getuigen dient te worden beschermd en het belang van politie en justitie bij een goed functioneren door medewerking van getuigen aan onderzoeken van deze instantie zwaarder weegt dan het belang van eiser bij openbaarmaking.
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder door zijn weigering tot openbaarmaking mede te baseren op de in artikel 10 van de Wob genoemde weigeringsgronden erkent dat de Wob van toepassing is en daarmee het beroep op artikel 365 WvSv als lex specialis oneigenlijk gebruikt.
Eiser betwist dat de in artikel 365, vierde en vijfde lid, WvSv opgenomen openbaarmakingsregeling ten opzichte van de Wob een lex specialis vormt en verwijst naar uitspraken van de rechtbank Almelo van 5 april 2004 (LJN AQ6889) en de rechtbank Zutphen van 2 september 2008 (LJN BE9978) en stelt dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspaak van de Raad van State blijkt dat het feit dat sprake is van een lopend strafrechtelijk onderzoek geen reden is het gehele dossier geheim te houden.
8. Een bijzondere openbaarmakingsregeling in een formele wet leidt er slechts toe dat de Wob buiten toepassing moet worden gelaten, indien de bijzondere regeling uitputtend is. Daarvan is sprake indien de regeling ertoe strekt te voorkomen dat door (afzonderlijke) toepassing van de Wob afbreuk zou worden gedaan aan de goede werking van de materiële bepalingen.
9. Met betrekking tot de verstrekking van informatie uit het strafdossier aan derden is in artikel 365, vierde lid, van het WvSv bepaald:
"De voorzitter verstrekt desgevraagd een afschrift van het vonnis en het proces-verbaal der terechtzitting aan ieder ander dan de verdachte of zijn raadsman, tenzij verstrekking naar het oordeel van de voorzitter ter bescherming van de belangen van degene ten aanzien van wie het vonnis is gewezen of van de derden die in het vonnis of proces-verbaal worden genoemd, geheel of gedeeltelijk dient te worden geweigerd. In het laatste geval kan de voorzitter een geanonimiseerd afschrift of een uittreksel van het vonnis en het proces-verbaal verstrekken."
In artikel 365, vijfde lid, van het WvSv is bepaald:
" Onder het vonnis zijn begrepen de stukken, die aan de uitspraak zijn gehecht. Van andere tot het strafdossier behorende stukken wordt geen afschrift of uittreksel verstrekt."
10. De rechtbank is van oordeel dat het toepassen van de Wob op (delen van) het strafdossier afbreuk zou doen aan de goede werking van artikel 365 van het WvSv. Niet alleen heeft de wetgever de bevoegdheid tot het aan derden verstrekken van afschriften van het strafrechtelijk vonnis (met aangehechte stukken) en het proces-verbaal van de strafzitting, met daarbij het maken van de afweging in het kader van de belangen van de bij de strafzaak betrokkenen, uitdrukkelijk aan de voorzitter van de strafkamer toebedeeld, de wetgever heeft ook uitdrukkelijk de kennisname van andere tot het strafdossier behorende stukken dan het vonnis (met aangehechte stukken) en het proces-verbaal door derden uitgesloten. De omstandigheid dat in artikel 10, tweede lid, en onder c, van de Wob de mogelijkheid is opgenomen om het verstrekken van informatie achterwege te laten voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten, maakt dit niet anders.
Artikel 365, vierde lid, van het WvSv schept de mogelijkheid dat afschriften van het vonnis en het proces-verbaal van de strafzitting worden verstrekt aan ieder ander dan de verdachte en zijn raadsman, zodat ook in dit opzicht kan worden gesproken van een uitputtende regeling.
De toevoeging van de leden vier en vijf aan artikel 365 WvSv heeft plaatsgevonden bij de wet van 30 juni 2004 tot wijziging van de Wet justiële gegevens in verband met het verwerken van strafvorderlijke gegevens en wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering en de Wet tarieven in strafzaken in verband met het verstrekken van een afschrift van een vonnis of arrest aan de verdachte en zijn raadsman of een derde (Stb. 2004, 315). De rechtbank acht van belang dat blijkens de wetgeschiedenis de wetgever slechts de bedoeling had de tot dan toe in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering neergelegde bevoegdheid tot het verstrekken van afschriften van vonnissen voor wat betreft de strafrechtelijke vonnissen over te brengen naar het WvSv.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vraag of sprake is van een uitputtende bijzondere regeling niet anders behoort te worden beantwoord dan in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 februari 2004, LJN AO3890.
11. De stukken waarvan eiser een afschrift wenst maken alle in hun geheel deel uit van met het oog op de strafrechtelijke vervolging van verdachten opgemaakt processen-verbaal en van daadwerkelijk aan de strafrechter voorgelegde strafdossiers. Dit betekent dat verweerder de openbaarmaking terecht met verwijzing naar de in artikel 365, vierde en vijfde lid, van het WvSv als in deze toepasselijke lex specialis heeft geweigerd.
Nu met betrekking tot de vechtpartij één proces-verbaal is opgemaakt, welk proces-verbaal integraal deel heeft uitgemaakt van meerdere strafdossiers, dient bij een verzoek om openbaarmaking van (delen) van dit proces-verbaal de Wob buiten toepassing gelaten te worden, ook al zijn bepaalde personen, die in dit proces-verbaal ten tijde van het politieonderzoek nog als verdachte werden beschouwd, niet vervolgd wegens een sepot door het OM.
De rechtbank zal daarom hetgeen door verweerder aan de weigering van de openbaarmaking van het proces-verbaal, voor zover dit betrekking heeft op geseponeerde zaken, ten grondslag is gelegd, in het midden laten.
12. Het beroep dient op grond van hetgeen hiervoor is overwogen ongegrond te worden verklaard.
III Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing, niet-ontvankelijk;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 80,50;
verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus gegeven door mrs. E. Kouwenhoven, D. Biever en G.F. van der Linden-Burgers, in tegenwoordigheid van de griffier mr. N. Woldring.
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.