Sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 25 augustus 2009,
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 343569 / KG ZA 09-996 van:
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. G.G.J. Knoops te Amsterdam,
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. R.W. Veldhuis te Den Haag.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 17 augustus 2009 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Bij Europees aanhoudingsbevel (hierna ook: EAB) van 18 oktober 2006 heeft de Poolse rechterlijke autoriteit de aanhouding en overlevering van eiser gelast. Eiser is op 28 mei 2009 uit hoofde van artikel 21 lid 1 Overleveringswet (Olw) aangehouden en in verzekering gesteld.
1.2. Bij bevel van 29 mei 2009 heeft de officier van justitie de inverzekeringstelling van eiser onder voorwaarden geschorst.
1.3. Op 8 juli 2009 heeft de rechtbank Amsterdam het aanhoudingsbevel van de Poolse autoriteit behandeld. Bij uitspraak van 22 juli 2009 heeft zij de overlevering van eiser alleen toegestaan ten behoeve van een door de Poolse justitie ingesteld strafrechtelijk onderzoek naar het vermoeden dat eiser zich in Polen schuldig heeft gemaakt aan kort gezegd omkoping van een gevangenisbewaarder. De overlevering is geweigerd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van twee door de Poolse rechter opgelegde vrijheidstraffen; dit onder verwijzing naar artikel 6 lid 2 Olw.
1.4. Eiser was niet aanwezig bij de uitspraak van 22 juli 2009 en heeft daarmee niet voldaan aan een van de voorwaarden bij de schorsing van de inverzekeringstelling van eiser. Eiser is nog steeds voortvluchtig.
1.5. Bij brief van 23 juli 2009 heeft de advocaat van eiser de officier van justitie onder meer meegedeeld dat de huisarts van eiser niet in staat achtte om de zitting van 22 juli 2009 bij te wonen vanwege de aard van de medische klachten die eiser. Voorts heeft hij meegedeeld dat eiser op dit moment extreem angstig is; het idee dat hij gedetineerd zal worden in een Poolse gevangenis, een situatie die hij eerder heeft meegemaakt, maakt hem psychisch niet in staat om zich bij de politie te melden. Verder heeft hij drie verklaringen overgelegd, te weten van twee psychologen en een huisarts, en verzocht de overleveringsdetentie te schorsen tot aan de uitspraak in kort geding dan wel de overleveringsdetentie met onmiddellijke ingang te schorsen tot uit nader psychologisch dan wel psychiatrisch onderzoek van eiser duidelijkheid is verkregen omtrent de detentiegeschiktheid van eiser en een dergelijk onderzoek te entameren.
1.6. Bij brief van 24 juli 2009 heeft de officier van justitie aan de advocaat van eiser meegedeeld:
“Uw verzoekt in uw brief van 23 juli 2009 om schorsing van de overleveringsdetentie van uw cliënt. Gezien het feit dat uw cliënt zich niet aan de schorsende voorwaarden heeft gehouden en hij thans voortvluchtig is, is schorsing van zijn overleveringsdetentie niet aan de orde.
Op grond van artikel 35 lid 3 Overleveringswet kan de feitelijke overlevering bij wijze van uitzondering achterwege blijven zolang er ernstige humanitaire redenen bestaan die aan de feitelijke overlevering in de weg staan. Zolang uw cliënt voorvluchtig blijft, kan ik de beslissing tot feitelijke overlevering niet nemen. Vooralsnog echter vindt uw stelling dat thans sprake zou zijn van een situatie als bedoeld in artikel 35 lid 3 OLW onvoldoende steun in de door u overgelegde stukken verklaringen. (…)”
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
2.1. Eiser vordert, zakelijk weergegeven:
(1) een verbod te bevelen om eiser aan Polen over te leveren nu gedaagde in redelijkheid niet tot de overlevering heeft kunnen besluiten;
(2) een verbod te bevelen om eiser aan Polen over te leveren op basis van medische gronden als bedoeld in artikel 35 lid 3 Olw, nu eiser (psychisch) niet in staat is om detentie te ondergaan;
(3) althans de overlevering te verbieden voor zolang de Poolse autoriteiten niet een (exequatur)garantie hebben verstrekt met daarin een termijn van twee maanden waarbinnen eiser – na eventuele overdracht aan Polen – berecht zal zijn voor het feit waarvoor de overlevering is toegestaan alsmede een (exequatur)garantie waarbij is verzekerd dat eiser binnen twee maanden na eventuele veroordeling in Polen zal zijn teruggebracht naar Nederland ten behoeve van strafexecutie;
(4) te bevelen de opheffing van de overleveringsdetentie per onmiddellijke ingang, althans een zodanige beslissing als de voorzieningenrechter zal vermenen te behoren, en voorts gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding.
2.2. Hiertoe voert eiser het volgende aan.
De uitspraak waarin de overlevering is toegestaan berust op een aantal (juridische) misslagen.
Ten eerste is de overlevering onrechtmatig in verband met disproportionele toepassing van het EAB. Gelet op de door eiser overgelegde verklaring van een Poolse advocaat is er een gerede kans dat hij slechts bestraft zal worden met een voorwaardelijke straf of een geldboete. Dit is een nieuw gegeven, waarmee de rechtbank geen rekening heeft kunnen houden in haar oordeel dat er geen sprake is van schending van het proportionaliteitbeginsel. Het nagestreefde doel en de inbreuk die daarop wordt gemaakt dienen in balans te zijn. De staatssecretaris van Justitie heeft onlangs aangedrongen op overleg met de andere lidstaten over de proportionaliteit van de uitvaardiging van een EAB. Indien er onduidelijkheid bestaat over de vraag of het beginsel van proportionaliteit een zelfstandige afwijzingsgrond kan opleveren, dient de kwestie te worden voorgelegd aan het Hof van Justitie van de EG met toepassing van de nieuwe prejudiciële spoedprocedure.
Voorts is er gerede vrees voor onredelijke vertraging van zijn proces, gelet op de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens nan februari 2009, waarin is vastgesteld dat Polen zich schuldig heeft gemaakt aan schending van de artikelen 5 lid 3 en 6 lid 1 van het EVRM wegens overschrijding van de redelijke termijn van de voorlopige hechtenis en overschrijding van de redelijke termijn van de strafvervolging in haar geheel. De excessieve duur van de voorlopige hechtenis in Polen zal niet kunnen worden gecompenseerd in de strafmaat. Daarom dient dan ook een termijn te worden gesteld aan de exequaturgarantie voor zowel de berechtingsfase als de terugkeer naar Nederland.
Ook is de overlevering onrechtmatig doordat de schending van de proportionaliteit wordt versterkt door schending van artikel 3 EVRM. De overlevering van eiser is zonder meer in strijd met dit artikel en er is sprake van een dreigende ernstige schending die dit artikel doet “triggeren”. De rechtbank Amsterdam heeft zich hierover niet uitgesproken. Dit was ook niet mogelijk, nu het nieuwe feitelijke gegevens betreft, die niet konden worden betrokken in de uitspraak. Er bestaan concrete aanwijzingen dat eiser een onmenselijke behandeling zal ondergaan na de overlevering. Dit blijkt uit een memorandum van de Europese Raad inzake de Rechten van de Mens en het jaarlijkse verslag van het U.S. Department of State aan het Amerikaanse Congres. Ook blijkt het uit de ooggetuigeverklaring van de heer R. Hörchner over zijn verblijf in een Poolse gevangenis (in het jaar 2007). Dit betreft de gevangenis waar eiser eerder heeft verbleven. Eiser zal zeer waarschijnlijk weer in deze gevangenis terecht komen. Polen is partij bij het EVRM, maar het daaraan te ontlenen vermoeden dat het EVRM wordt nageleefd moet wijken voor de ernstige aanwijzingen dat Polen zich niet houdt aan de beginselen van het EVRM. Verder heeft er geen gedegen psychologisch/psychiatrisch onderzoek naar de detentiegeschiktheid van eiser plaatsgevonden. Eiser was op de dag van de uitspraak niet in staat om te verschijnen en hij is dan ook niet gedetineerd. Hij is zeer angstig en overweegt suïcide. Een psycholoog die met eiser heeft gesproken heeft een verklaring opgesteld en beveelt daarbij verder psychiatrisch onderzoek aan voordat al dan niet besloten wordt tot overlevering. Ook twee gewezen familieleden van eiser (een huisarts en een psycholoog) hebben verklaringen opgesteld waaruit blijkt dat behandeling en onderzoek naar zijn gedragsproblematiek aangewezen zijn. Gelet op deze medische problematiek is er een dreigende flagrante schending van artikel 3 EVRM. In geval van overlevering zal eiser aan een dusdanige psychische decompensatie worden blootgesteld dat dit tot ernstige gevolgen kan leiden. Gedaagde heeft deze vrees niet ontzenuwd.
2.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Aan de orde is of de feitelijke overlevering van eiser aan Polen thans doorgang kan vinden. De rechtbank te Amsterdam is de door de wetgever exclusief aangewezen rechterlijke instantie voor de behandeling van overleveringsverzoeken in het kader van het EAB. Artikel 29 lid 2 Olw bepaalt dat tegen uitspraken van die rechtbank inzake overlevering door Nederland geen rechtsmiddel openstaat, ander dan beroep in cassatie in het belang der wet. De voorzieningenrechter stelt dan ook voorop dat een vordering zoals die van eiser alleen dan toewijsbaar is als voldoende aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank Amsterdam klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag of als na die uitspraak voorgevallen of aan het licht gekomen feiten een noodtoestand doen ontstaan voor eiser, op basis waarvan een (onverwijlde) tenuitvoerlegging van die uitspraak niet aanvaardbaar is. De kortgedingrechter is geen appelrechter. Binnen het voor hem geldende zeer beperkte toetsingskader komen de door eiser aangevoerde gronden aan de orde.
3.2. Als eerste heeft gedaagde aangevoerd dat de eis van proportionaliteit niet in acht is genomen door de overleveringsrechter. Volgens hem is in dit verband sprake van een nieuw feit, te weten de verklaring van de Poolse advocaat. Het gaat thans nog slechts om een verdenking van corruptie. Eiser voert aan (i) dat deze verdenking “slechts” ziet op het mogelijke feit dat hij aan een bewaker van de gevangenis waar hij destijds verbleef, € 21 heeft aangeboden voor het kopen van alcohol, en (ii) dat de straf die daarop ten hoogste kan volgen niet in een redelijke verhouding staat tot (de duur van) het voorarrest dat hem in Polen te wachten staat. Bij vergrijpen als waarvan hij wordt verdacht, volgt immers veelal slechts een geldboete of een voorwaardelijke straf.
3.3. Deze grond voldoet niet aan het strenge criterium dat onder 3.1 is vermeld. De overleveringsrechter heeft in zijn uitspraak vastgesteld dat sprake is van verdenking van een vergrijp waarvoor een bedreiging met een aanzienlijke gevangenisstraf is vastgesteld. De overleveringsrechter heeft voorts vastgesteld dat geen sprake is van een “bagatelzaak” zoals door eiser bedoeld, zodat het proportionaliteitsbeginsel niet is geschonden. De enkele verklaring van de Poolse advocaat, wat daarvan verder ook zij, vormt geen reden voor een nader onderzoek in dit kort geding. Eiser had een dergelijke verklaring ook in de procedure te Amsterdam kunnen inbrengen. Afgezien van dit een en ander is de beoordeling van de verdenking en de bepaling van de eventuele strafmaat aan de Poolse rechter voorbehouden. Al met al bestaat er geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen zoals eiser heeft verzocht.
3.4. Eiser heeft zich er verder op beroepen dat het vonnis een juridische misslag bevat. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat zich thans, anders dan bij de beoordeling door de overleveringsrechter het geval was, specifieke hem betreffende omstandigheden voordoen waardoor overlevering wegens strijd met artikel 3 EVRM zou leiden tot een onmenselijke behandeling. De eiser in het geding gebrachte rapporten betreffen de algemene situatie en gedaagde heeft gemotiveerd betoogd dat een daarin genoemd probleem, het hoge aantal gedetineerden, inmiddels is afgenomen. Voorts heeft gedaagde uiteengezet dat ook overigens, in het licht van de omstandigheid dat de uitspraken van het EHRM zien op een situatie van geruime tijd geleden, de situatie in de Poolse gevangenissen is verbeterd. Reeds hierom faalt ook de hier besproken grond. Een tweede, zelfstandige, reden hiervoor is dat eiser deze rapporten ook al bij de overleveringsrechter in het geding had kunnen brengen, maar dit heeft nagelaten.
3.5. Eiser heeft ten slotte nog aangevoerd dat overlevering pas mag plaatsvinden indien de Poolse regering specifieke garanties heeft afgegeven waaruit blijkt dat hij zijn eventueel op te leggen detentie in Nederland kan ondergaan binnen twee maanden na zijn feitelijke overlevering. De daarop gerichte vordering wordt afgewezen. Artikel 35 Olw laat het bedingen van dergelijke garanties door de officier van justitie niet toe. Bovendien kan, zoals gedaagde terecht stelt, de feitelijke procesgang in Polen – bijvoorbeeld een door een van de partijen in te stellen hoger beroep – ertoe leiden dat de berechting niet binnen twee maanden zal zijn voltooid. Hetzelfde geldt dan voor het ondergaan van de opgelegde straf in Nederland. In dat verband is van belang dat Polen partij is bij het EVRM en derhalve ook de Poolse rechter erop dient toe te zien dat de redelijke termijn van art. 6 EVRM in acht wordt genomen.
3.6. Gelet op het hiervoor overwogene zullen de onderdelen (1) en (3) van eisers vordering worden afgewezen.
3.7. Eiser heeft zich voorts aangevoerd dat zijn medische situatie in de weg staat aan overlevering. Dienaangaande geldt het volgende. De beoordeling van de vraag of eiser op humanitaire gronden ongeschikt is om te worden overgeleverd aan Polen, is volgens de wet exclusief voorbehouden aan de officier van justitie. Hierover heeft de rechtbank Amsterdam zich in haar beslissing van 22 juli 2009 ook niet uitgesproken. Gedaagde betwist dat de medische situatie van eiser na die uitspraak zodanig is verslechterd dat hij niet kan worden overgeleverd. Vast staat dat de officier van justitie eiser nog niet medisch heeft kunnen doen onderzoeken omdat eiser voortvluchtig is en zich aldus onttrekt aan een van de voorwaarden waaronder zijn voorlopige hechtenis is geschorst. Dit is in beginsel een grond om een nader onderzoek achterwege te laten. Het valt echter niet uit te sluiten dat het handelen van eiser op dit punt hem niet kan worden aangerekend. Ook kan op basis van het tot dusver gevoerde debat niet worden uitgesloten dat eiser niet eerder heeft willen praten met een psycholoog of psychiater over zijn eerdere detentieperiode in Polen. Het betoog van gedaagde dat eiser zijn medische situatie alleen heeft laten onderzoeken door (ex-)familieleden, kan in de situatie waarin eiser verkeert thans niet zonder meer tot het oordeel leiden dat hij niet ongeschikt is voor de beoogde, en op zichzelf rechtmatige, overlevering. Nu een (deugdelijke) medische beoordeling nog niet heeft plaatsgevonden, brengt een redelijke afweging van belangen mee dat eiser in de gelegenheid moet worden gesteld alsnog een psychiatrisch (en eventueel mede een psychologisch) onderzoek te ondergaan voordat de officier van justitie zijn feitelijke overlevering kan laten plaatsvinden. Eiser dient zich daarvoor binnen twee dagen na de betekening van dit vonnis te melden, opdat gedaagde aan een of meer deskundigen opdracht kan geven hem te onderzoeken. Op korte termijn dient gedaagde het schriftelijke rapport van de deskundige(n) te zenden aan eiser en aan de rechtbank.
3.8. Overlevering van eiser aan Polen dient achterwege te blijven indien eiser zich binnen de genoemde termijn van twee dagen bij gedaagde meldt, en indien dit is gebeurd vervolgens (in elk geval) tot de eindbeslissing in dit kort geding. Dit leidt tot de desbetreffende, hierna te vermelden voorzieningen. De advocaat van gedaagde wordt verzocht om aan de voorzieningenrechter te berichten of eiser zich inderdaad binnen twee dagen na de betekening van dit vonnis heeft gemeld.
3.9. De behandeling van dit kort geding wordt voortgezet op de zitting van de voorzieningenrechter van woensdag 16 september 2009 te 10.00 uur. Gedaagde dient het onder 3.7 bedoelde rapport uiterlijk een week tevoren aan de advocaat van eiser en aan de rechtbank te hebben toegestuurd.
- draagt gedaagde op om eiser psychiatrisch (en eventueel ook psychologisch) te doen onderzoeken en het daarvan op te maken rapport uiterlijk op 9 september 2009 toe te zenden aan de voorzieningenrechter en aan de advocaat van eiser;
- bepaalt dat deze opdracht vervalt indien eiser zich niet binnen twee dagen na de betekening van dit vonnis meldt bij gedaagde;
- verbiedt gedaagde om eiser over te leveren aan Polen zolang in dit kort geding geen eindbeslissing is gegeven, met dien verstande dat dit verbod niet (langer) geldt indien eiser zich niet binnen twee dagen na de betekening van dit tussenvonnis heeft gemeld bij gedaagde;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het gevorderde onder (1) en (3) af;
bepaalt dat de mondelinge behandeling van deze zaak wordt voortgezet op de zitting van de voorzieningenrechter van woensdag 16 september 2009 te 10.00 uur;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.M. Hofhuis en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2009.
esk