ECLI:NL:RBSGR:2009:BK0250

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/35038
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijheidsontneming en due diligence bij Dublinclaim in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 oktober 2009 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vrijheidsontneming van eiser, een Ugandese nationaliteit, die in het kader van een Dublinclaim naar Groot-Brittannië zou worden verwijderd. De rechtbank oordeelde dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, niet de vereiste 'due diligence' had betracht bij de uitvoering van de vrijheidsontneming. De rechtbank baseerde haar oordeel op de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 29 januari 2008, waarin werd benadrukt dat de grensdetentie niet langer mag duren dan redelijkerwijs nodig is om het doel te bereiken. In dit geval had het overdragen van het dossier aan bureau Dublin negen dagen geduurd, wat volgens de rechtbank niet voortvarend genoeg was. Verweerder had als reden opgegeven dat de koeriersdienst de dossiers slechts één keer per week ophaalt, maar de rechtbank vond deze uitleg onvoldoende. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, hevelde de bewaring op en veroordeelde de Staat der Nederlanden tot schadevergoeding aan eiser. De rechtbank oordeelde dat de belangen van eiser om in vrijheid te worden gesteld zwaarder wogen dan de belangen van verweerder, vooral gezien de omstandigheden waaronder eiser in Uganda was gedetineerd en mishandeld. De uitspraak benadrukt het belang van voortvarendheid in het vreemdelingenrecht, vooral bij vrijheidsontnemingen die voortvloeien uit Dublinclaims.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 09/35038
V-nr: *
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
in het geding tussen:
eiser [naam], geboren op 25 mei 1980, van (gestelde) Ugandese nationaliteit,
gemachtigde: mr. N.M. Weteling, advocaat te Rosmalen
en:
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. K.E.V.M.P. van der Velde, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2009. Eiser is in persoon verschenen en is bijgestaan door mr. M.H.K. van Middelkoop, die heeft waargenomen voor zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig L. Lumsden, tolk in de Engelse taal.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en beveelt dat de bewaring met ingang van heden wordt opgeheven. De rechtbank veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 530,-- (zegge: vijfhonderddertig euro) aan eiser. De rechtbank veroordeelt verweerder als in het ongelijk gestelde partij in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand, te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Aan deze uitspraak ligt de navolgende motivering ten grondslag.
Overwegingen
1. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder niet met de vereiste ‘due diligence’ aan zijn vertrek heeft gewerkt, aangezien verweerder nog steeds geen Dublinclaim op Groot-Brittannië heeft gelegd. De door verweerder gegeven uitleg waarom het dossier pas na negen dagen bij Bureau Dublin is gearriveerd, is daarvan een treffend voorbeeld. Voorts doet eiser een beroep op het traumatabeleid. Eiser voert hiertoe aan dat hij voor zijn vertrek uit Uganda gedetineerd is geweest en hij is toen mishandeld. Gelet hierop dient het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld zwaarder te wegen dan de belangen van verweerder.
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de oplegging en voortduring van de bewaring gerechtvaardigd is. Verweerder faciliteert het vertrek van eiser voldoende. Eiser heeft op 23 september 2009 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Verweerder is voornemens een Dublinclaim op Groot-Brittannië te leggen. Het dossier is daartoe op 6 oktober 2009 bij Bureau Dublin bezorgd. Verweerder heeft zes weken om op het asielverzoek te beslissen. Voorts weegt het grensbewakingsbelang zwaarder dan het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, onder verwijzing naar het grensbewakingsbelang, het enkele beroep van eiser op het traumatabeleid in redelijkheid onvoldoende heeft kunnen achten om de oplegging dan wel voortzetting van de maatregel achterwege te laten.
4.1 De rechtbank is voorts van oordeel dat er bij een vrijheidsontneming op grond van artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000 met ‘due diligence’ dient te worden gewerkt teneinde de grensdetentie niet langer te laten duren dan redelijkerwijs nodig om het doel te bereiken dat ermee gediend wordt. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 29 januari 2008 (Saadi, JV 2008/14, r.o. 72 t/m 74).
In het onderhavige geval is verweerder voornemens om eiser middels een Dublinclaim naar Groot-Brittannië te verwijderen. Nu de grensdetentie tot dat doel dient, zal verweerder met betrekking tot de claim de nodige voortvarendheid dienen te betrachten.
4.2 De rechtbank stelt vast dat verweerder op 27 september 2009 een voornemen tot het leggen van een claim op Groot-Brittannië bekend heeft gemaakt. Nadat eiser zijn zienswijze had ingediend, heeft verweerder bij brief van 28 september 2009 aan eiser medegedeeld dat er geen aanleiding is om van de claim af te zien. Het dossier is vervolgens op 6 september 2009 – negen dagen later – bij bureau Dublin bezorgd ter verdere behandeling.
4.3 Nu het overdragen van het dossier aan bureau Dublin negen dagen heeft geduurd en verweerder als reden heeft gegeven dat de koeriersdienst de dossiers voor bureau Dublin slechts één maal per week ophaalt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder met betrekking tot de te leggen claim niet de vereiste ‘due diligence’ heeft betracht. Nu dit gebrek aan ‘due diligence’ zich vanaf 28 september 2009 voordoet, is voortduring van de maatregel vanaf die datum niet langer gerechtvaardigd.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. J. van der Wielen
griffier
mr. R.H.G. Odink
voorzitter
afschrift verzonden op:
Conc.: JW
Coll: AB
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.