RECHTBANK ’s-Gravenhage, zittinghoudende te MAASTRICHT
Reg.nr: AWB 09 / 27004 BEPTDN
UITSPRAAK van de voorzieningenrechter in vreemdelingenzaken inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
Datum bestreden besluit: 15 juli 2009.
Kenmerk: [IND-nummer]
V-nummer: [V-nummer]
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), met als doel “conform beschikking Staats¬secretaris”, niet in behandeling genomen.
Tegen dit besluit is namens verzoeker (tijdig) bezwaar gemaakt bij verweerder door zijn gemachtigde, mr. T. Thissen, advocaat te ‘s-Gravenhage. Deze gemachtigde heeft voorts de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht ter zake een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), te treffen. De gronden waarop het verzoek berust zijn ingediend bij brief van 25 augustus 2009.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben ingezonden.
In artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover in dezen van belang, is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter ziet geen beletselen verzoeker in zijn verzoek ex artikel 8:81 van de Awb te ontvangen nu namens hem een bezwaarschrift is ingediend tegen het besluit ter zake waarvan een voorlopige voorziening is gevraagd en deze rechtbank bevoegd moet worden geacht kennis te nemen van een (eventueel) beroep tegen de beslissing op bezwaar. Voorts acht de voorzieningenrechter ook de onverwijlde spoed in genoegzame mate aangetoond.
Ingevolge artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter zonder zitting uitspraak doen indien hij kennelijk onbevoegd is, of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet zich met betrekking tot het onderhavige verzoek een situatie als bedoeld in voormelde bepaling voor, waartoe wordt overwogen als volgt.
Tot het treffen van een voorlopige voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat zonder die voorziening het voor de indiener van het verzoek uit het bestreden besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang. Nu de voorzieningenrechter aan de zijde van verzoeker een bepaald spoedeisend belang aanwezig acht en derhalve niet reeds op voorhand kan worden geconcludeerd dat hij zonder enig nadeel de beslissing op bezwaar kan afwachten, is het antwoord op de vraag of sprake is van enig nadeel dat behoort te worden voorkomen door het treffen van een voorlopige voorziening in belangrijke mate mede afhankelijk van een voorlopig oordeel over het geschil in de (eventuele) hoofdzaak. Nu dit oordeel een voorlopig karakter heeft, is dit niet bindend in de hoofdzaak.
Dienaangaande wordt overwogen als volgt.
Verzoeker heeft op 12 juni 2009 de hiervoor genoemde aanvraag schriftelijk ingediend. Niet in geschil is dat hij daarbij niet de voor de behandeling van de aanvraag verschuldigde leges heeft voldaan. Bij brief van 23 juni 2009 heeft verweerder verzoeker uitgenodigd om op 8 juli 2009 (onder meer) de verschuldigde leges per kasbetaling of per pinbetaling te komen voldoen. In laatstgenoemde brief is, onder verwijzing naar artikel 4:5 van de Awb, (onder meer) vermeld dat de aanvraag (mogelijk) niet in behandeling wordt genomen indien geen gevolg aan de uitnodiging wordt gegeven.
Verzoeker is (om hem moverende redenen) niet ingegaan op de uitnodiging van verweerder om de aanvraag op 8 juli 2009 aan te vullen en heeft vóór of op voornoemde datum evenmin de voor de beoordeling van de aanvraag verschuldigde leges voldaan. Verweerder heeft vervolgens de aanvraag van verzoeker buiten behandeling gesteld.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Awb, kan een aanvraag buiten behandeling worden gesteld indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
Ingevolge artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, is de vreemdeling leges verschuldigd voor de afdoening van de aanvraag. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.
Artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000 wijkt in zoverre slechts af van artikel 4:5 van de Awb dat, indien betaling van de voor afdoening van de aanvraag verschuldigde leges achterwege blijft, verweerder niet slechts de bevoegdheid toekomt de aanvraag niet te behandelen, doch dat hij daartoe ook is gehouden. Niet is gebleken dat de wetgever met artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000 heeft beoogd af te wijken van artikel 4:5, vierde lid, van de Awb. Gelet op beide wettelijke bepalingen, in onderlinge samenhang gelezen, is verweerder, indien de door verweerder gestelde termijn ongebruikt is verstreken, gehouden binnen vier weken na afloop van de gestelde termijn de aanvraag buiten behandeling te stellen. De voorzieningenrechter verwijst in dezen naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 oktober 2004 (JV 2004/477) en 28 januari 2009 (LJN: BH2036).
Nu vastgesteld moet worden dat verzoeker niet binnen de door verweerder gestelde termijn de voor de behandeling van de aanvraag verschuldigde leges heeft voldaan, was verweerder gehouden deze aanvraag buiten behandeling te stellen, gelijk hij heeft gedaan.
In het onderhavige geval is het verzuim reeds ontstaan bij het indienen van de aanvraag, waarna verzoeker bij brief van 23 juni 2009 in de gelegenheid is gesteld om het verzuim te herstellen.
Voor zover in het verzoekschrift is gesteld - overigens op een asielgerelateerde grond - dat in het onderhavige geval de mogelijkheid de leges anders dan door te verschijnen te voldoen, had moeten worden geboden, overweegt de voorzieningenrechter dat hiermee wordt miskend dat verzoeker bij meergenoemde brief van 23 juni 2009 in de gelegenheid is gesteld om de verschuldigde leges op 8 juli 2009 per kasbetaling of per pinbetaling te voldoen. Weliswaar kan niet van verzoeker worden geëist dat hij in persoon de leges betaalt, doch verweerder kan - anders dan verzoeker meent - bij aanvragen die bij het zogeheten M-50 loket van de IND te Rijswijk worden ingediend wel verlangen dat de leges in beginsel per pin- of kasbetaling aan het loket aldaar worden voldaan. Nu verzoeker geen gebruik heeft gemaakt van deze mogelijkheid noch op andere wijze heeft getracht de leges te voldoen, heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld wegens het niet betalen van leges op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000. Nu deze grond de buitenbehandelingstelling van de aanvraag van verzoeker zelfstandig kan dragen, kan hetgeen overigens is aangevoerd - wat daarvan verder ook zij - niet aan dit oordeel afdoen.
Gezien het vorenstaande is het daarom onwaarschijnlijk te achten dat het bestreden besluit in een eventuele hoofdzaak de rechterlijke toets niet zou kunnen doorstaan. Derhalve is er, gegeven de belangen van partijen, geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het daartoe strekkende verzoek dient dan ook afgewezen te worden.
Nu op grond van het voorgaande voortzetting van het onderzoek niet nodig is, sluit de voorzieningenrechter het onderzoek en beslist hij als volgt.
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. R.M.M. Kleijkers in tegenwoordigheid van J.W.J.M. van Rijt als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2009.
w.g. J. van Rijt w.g. R. Kleijkers
Voor eensluidend afschrift:
de griffier:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.