Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
eiser [naam], geboren [datum] in 1976, van Sri Lankaanse nationaliteit,
gemachtigde: mr. F.S. van Nierop, advocaat te Utrecht,
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. F.X. Cozijn, werkzaam bij de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) van het Ministerie van Justitie.
Op 28 juni 2009 is eiser op grond van artikel 5 van de Verordening (EG) nr. 562/2006 van 15 maart 2006 (Schengengrenscode) op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 toegepast.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft een eerder beroep tegen de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel bij uitspraak van 21 juli 2009 ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 24 augustus 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij heeft hij opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding.
Bij faxbericht van 4 september 2009 heeft verweerder de rechtbank medegedeeld dat de opgelegde maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 op 28 augustus 2009 is opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 8 september 2009. Eiser is daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1. Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven en voor zover relevant - aangevoerd. Bij uitspraak van 21 augustus 2009 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage, zittingsplaats Amsterdam het beroepschrift gericht tegen de afwijzing van eisers asielaanvraag gegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de asielbeschikking niet in stand kan blijven omdat verweerder een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd. Het is vreemd dat pas zeven dagen na de uitspraak op het asielberoep de vrijheidsontnemende maatregel wordt opgeheven op grond van een belangenafweging die in het voordeel van eiser uitpakt. Op de eerste dag na de uitspraak was de situatie immers precies hetzelfde. De vraag is wat er zou zijn gebeurd indien verweerder niet in hoger beroep zou zijn gegaan. Dan had het ook lang kunnen duren voordat er een nieuwe beschikking zou zijn, en dan had verweerder ook per direct kunnen opheffen. Verweerder heeft de beslissing om de bewaring op te heffen dan ook onredelijk laat genomen. De voortduring van de maatregel is vanaf 21 augustus 2009 onrechtmatig.
2. Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven en voor zover relevant - aangevoerd. Op 28 augustus 2009 is verweerder in appel gegaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) tegen de uitspraak op het asielberoep. Verweerder heeft zich enige tijd moeten beraden op de gevolgen van de uitspraak van de voorzieningenrechter, zittingsplaats Amsterdam. Verweerder tracht zo snel mogelijk een beslissing te nemen. In het onderhavige geval is de termijn van één week niet onredelijk lang. De uitspraak van de voorzieningenrechter zag niet op de inhoud van de zaak maar op een al dan niet verkeerd toegepast toetsingskader. Gelet op de strekking van de uitspraak heeft er op verschillende niveaus binnen de organisatie overleg plaatsgevonden over de vraag of tegen deze uitspraak appèl moest worden ingesteld. Voorts is de uitspraak op het asielberoep op vrijdag 21 augustus 2009 verstuurd. De uitspraak is de daaropvolgende maandag op het bureau van de betreffende procesvertegenwoordiger beland. Eerst vanaf dat moment heeft voornoemd overleg plaatsgevonden. Nadat tot het instellen van hoger beroep was besloten, is een zwaarwegend advies uitgegaan aan de regievoerder om de bewaring op te heffen. Dit advies was gegeven omdat de verwachting niet gerechtvaardigd leek dat de AbRS, gelet op de in de uitspraak spelende rechtsvraag, in deze zaak snel uitspraak zal doen. In het kader van de belangenafweging die toen door de regievoerder is gemaakt, is besloten om de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 op te heffen.
De rechtbank overweegt het volgende.
3. De rechtbank stelt vast dat de bewaring na indiening van het beroep is opgeheven. Thans moet worden beoordeeld of er gronden zijn om schadevergoeding toe te kennen.
4. In paragraaf C12/2.2.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 staat, voor zover van belang, vermeld dat ingeval een beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag gegrond wordt verklaard dan wel een verzoek om een voorlopige voorziening door de rechter is toegewezen, de IND zal bezien of dit aanleiding vormt de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen. Als regel wordt de maatregel voortgezet indien het verzoek om een voorlopige voorziening om procedurele redenen wordt toegewezen.
5. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak op het asielberoep van eiser op vrijdag 21 augustus 2009 naar verweerder is gefaxt en dat op vrijdag 28 augustus 2009 de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 is opgeheven. Het geschil spitst zich toe op de vraag of deze termijn van zeven dagen die verweerder nodig heeft gehad als onredelijk lang is aan te merken.
6. Naar het oordeel van de rechtbank dient verweerder enige tijd gegund te worden met betrekking tot de vraag of voortzetting van de maatregel is geïndiceerd indien het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag gegrond is verklaard. Welke periode daarbij redelijk is, zal afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval.
7. De rechtbank is van oordeel dat, vanwege de specifieke omstandigheden van het onderhavige geval, de voornoemde termijn in dit geval niet als onredelijk lang kan worden gezien. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de uitspraak op het asielberoep bij verweerder tot intern overleg op verschillende niveaus heeft geleid met betrekking tot de vraag of hoger beroep moest worden ingesteld. Naar verweerder onbetwist heeft gesteld heeft dit overleg, gelet op de datum van verzending van de uitspraak, eerst vanaf maandag
24 augustus 2009 kunnen plaatsvinden. Voorts is, nadat besloten was tot het instellen van hoger beroep, een zwaarwegend advies aan de regievoerder uitgebracht om eiser hangende het hoger beroep in vrijheid te stellen. De regievoerder heeft vervolgens beslist om de belangenafweging in eisers voordeel te laten uitvallen en de bewaring opgeheven.
Niet kan dan ook gezegd worden dat de door verweerder geschetste omstandigheden het tijdsverloop tot aan de opheffing niet kunnen rechtvaardigen.
De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond.
8. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E. van Kempen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2009.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.