ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ9682

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/29335
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake visumaanvraag en inburgeringseisen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 11 september 2009 uitspraak gedaan in een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot een visumaanvraag. Verzoeker, een Cubaanse nationaliteit, had op 22 juni 2009 een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf om een cursus te volgen en zijn partner te bezoeken. Deze aanvraag werd door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen, omdat de referent niet over een duurzaam inkomen beschikte en er onvoldoende bewijs was dat verzoeker tijdig zou terugkeren naar Cuba.

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij op 7 september 2009 met de cursus moest beginnen ter voorbereiding op het examen inburgering in het buitenland. Hij stelde dat het afleggen van dit examen niet kon worden uitgesteld vanwege een voorstel om de eisen voor het examen te verzwaren. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat het spoedeisend belang ontbrak, aangezien de cursus ook op een later moment gevolgd kon worden.

De voorzieningenrechter overwoog dat er geen concrete informatie beschikbaar was over de datum waarop de exameneisen zouden worden verzwaard en dat verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van onverwijlde spoed. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. J. Jonkers, in aanwezigheid van griffier mr. J.B.C. van der Veer, en er stond geen hoger beroep open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 09/29335
V-nr: *
uitspraak van de voorzieningenrechter
in het geding tussen:
verzoeker [naam], geboren [datum] in 1987, van Cubaanse nationaliteit,
gemachtigde: mr. W. Frouws, advocaat te Utrecht
en:
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. R.C. van Keeken, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2009 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om verlening van een visum voor kort verblijf met als doel “bezoek [naam partner en] referent en het volgen van een cursus “Ik wil naar Nederland”" afgewezen. Bij bezwaarschrift van 16 juli 2009 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij brief van 13 augustus 2009 heeft verzoeker verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt verweerder op te dragen verzoeker te behandelen als ware hij in het bezit van een visum.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2009. Verzoeker is vertegenwoordigd door mr. G.G.A.J. Adang, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig referent.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Overwegingen
1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een visum voor kort verblijf, omdat de opgegeven referent niet beschikt over een duurzaam inkomen dat minimaal gelijk is aan het bestaansminimum voor Nederland ten einde zich voor verzoeker garant te kunnen stellen. Daarbij is evenmin gebleken dat verzoeker zelf over voldoende middelen beschikt. Daarnaast is onvoldoende komen vast te staan dat verzoeker tijdig zal terugkeren naar het land van herkomst.
2. Verzoeker heeft aangevoerd dat verzoeker in aanmerking komt voor een visum voor kort verblijf. Referent beschikt, gelet op de overgelegde gegevens betreffende zijn bedrijf en banksaldo, over voldoende middelen van bestaan. Bij alle voorgaande aanvragen waarbij referent betrokken is geweest, is een visum kort verblijf verstrekt. Verder is voldoende komen vast te staan dat verzoeker tijdig zal terugkeren naar Cuba. Alle directe familie van verzoeker woont in Cuba. Verzoeker en referent willen in de toekomst wel gaan samenwonen, maar het is nog niet zeker waar. De twee vorige keren dat verzoeker in Nederland was, is verzoeker ook teruggekeerd. Er zijn geen contra-indicaties dat verzoeker niet tijdig zal terugkeren. Verweerder trekt zich ook weinig aan van de ontwikkelingen sinds eind 2007 op het gebied van het vestigingsgevaar. Verzoeker is voornemens in de toekomst een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan te vragen en wil daarom tijdens zijn verblijf in Nederland een inburgeringcursus volgen. Een toekomstige mvv-aanvraag en de intentie nu een inburgeringscursus te gaan volgen, leveren geen vestigingsgevaar op. In dit verband verwijst verzoeker naar de uitspraak van 28 mei 2009 (AWB 08/34330) van deze rechtbank en zittingsplaats.
3. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. Ter beoordeling staat allereerst de vraag of er in deze zaak sprake is van een spoedeisend belang.
5. Ten aanzien van het spoedeisend belang heeft verzoeker het volgende gesteld. Verzoeker moet op 7 september 2009 met een cursus beginnen ter voorbereiding van het examen inburgering buitenland. Het afleggen van dit examen kan niet worden uitgesteld, omdat er inmiddels een voorstel ligt om de eisen voor het examen te verzwaren. Verzoeker is hierdoor onevenredig in zijn belangen geschaad.
6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat het afleggen van het geplande examen niet kan worden aangemerkt als een spoedeisend belang. Ook niet indien het examen niet kan worden uitgesteld wegens een voorstel om de eisen voor het examen te verzwaren. Het volgen van een dergelijke cursus ter voorbereiding op het examen inburgering buitenland kan ook op een later moment worden gevolgd. Ten aanzien van het voorstel om de exameneisen te verzwaren is thans niet meer bekend dan de brief van 2 juli 2009 (kamerstuk 2008-2009, 32005, nr. 1, TK) van de minister voor Wonen, Wijken en Integratie aan de voorzitter van de Tweede Kamer waarin wordt vermeld dat aan de evaluatie Wet inburgering in het buitenland momenteel met urgentie wordt gewerkt. Daarin komt onder andere aan de orde het onderzoek betreffende de randvoorwaarden waaronder het niveau van het examen verhoogd kan worden. Verder staat in voorgenoemde brief dat de beleidsbrief daarover na de zomer valt te verwachten. Niet is op te maken met ingang van welke datum de eisen voor het examen zullen worden verzwaard en welke voorwaarden er dan zullen gelden. Bovendien neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat referent is uitgenodigd te verschijnen ter zitting van een ambtelijke hoorcommissie op 9 september 2009 om zijn bezwaar nader te onderbouwen.
7. Uit het voorgaande volgt dat verzoeker niet heeft aangetoond dat er sprake is van onverwijlde spoed die vereist dat er een voorlopige voorziening wordt getroffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8. De voorzieningenrechter is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Jonkers, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2009.
De griffier,
De voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden op:
Conc.: SSS
Coll.: JK
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.