ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ9555

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/33158 VRONTN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van ongewenstverklaring en beoordeling van vreemdelingenbewaring

Op 3 juni 2009 heeft de rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, de beslissing op bezwaar van 8 augustus 2008, waarin de ongewenstverklaring van de vreemdeling is gehandhaafd, vernietigd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en geoordeeld dat de vreemdeling niet mag worden uitgezet totdat opnieuw op het bezwaar tegen de ongewenstverklaring is beslist. Verweerder heeft op 1 juli 2009 hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 2 oktober 2009 hebben de gemachtigden van de vreemdeling en verweerder aangegeven geen nadere informatie te hebben over de procedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS). De rechtbank oordeelt dat het ongewis is wanneer de tijdelijke belemmering om de vreemdeling uit te zetten zal worden opgeheven, waardoor er geen zicht meer is op uitzetting binnen een redelijke termijn. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het voordeel van de vreemdeling dient uit te vallen, gezien de lange duur van de vreemdelingenbewaring van bijna zes maanden.

De rechtbank heeft de maatregel van bewaring met ingang van heden onrechtmatig verklaard en het beroep gegrond verklaard. De maatregel van bewaring wordt opgeheven en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, vastgesteld op € 644,--. Deze kosten dienen aan de griffier van de rechtbank te worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan op 5 oktober 2009.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, meervoudige kamer
Regnr.: AWB 09/33158 VRONTN
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht beroep vrijheidsontnemende maatregel
in het geding tussen
[de vreemdeling]
[V-nummer], thans verblijvende [locatie detentie-instelling], hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. M.B.J. Strooij, advocaat te Amsterdam,
en
de staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1985 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Op 14 september 2009 heeft de vreemdeling een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Het beroep is gericht tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die verweerder bij besluit van 3 april 2009 de vreemdeling heeft opgelegd. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
De openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2009. De vreemdeling heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr K.E.V.M.P. van der Velde.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist bij uitspraak van deze rechtbank van 24 april 2009. Voorts heeft deze rechtbank laatstelijk bij uitspraak van 24 juni 2009 geoordeeld dat het voortduren van de bewaring niet strijdig was met het bepaalde in artikel 96, derde lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000.
Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring, gegeven de omstandigheden van het geval, rechtmatig is.
2. De vreemdeling heeft het volgende aangevoerd. Deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, heeft in haar uitspraak van 3 juni 2009 het besluit tot handhaving van de ongewenstverklaring van de vreemdeling vernietigd en bepaald dat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen. In die uitspraak is tevens geoordeeld dat de vreemdeling niet mag worden uitgezet totdat opnieuw op het bezwaar tegen de ongewenstverklaring is beslist. Derhalve is er een feitelijke belemmering die aan de uitzetting van de vreemdeling in de weg staat. Nu ten tijde van de zitting op 2 oktober 2009 reeds 13 weken en 2 dagen verstreken waren sinds verweerder op 1 juli 2009 hoger beroep heeft ingesteld tegen voormelde uitspraak, en onbekend is wanneer de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) naar aanleiding van dat hoger beroep uitspraak zal doen, ontbreekt zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Onder deze omstandigheden dient de belangenafweging, nu de vreemdeling thans bijna zes maanden in vreemdelingenbewaring zit, in het voordeel van de vreemdeling uit te vallen.
3. Verweerder heeft de rechtbank schriftelijk inlichtingen verstrekt inzake zijn handelen strekkend tot uitzetting van de vreemdeling uit Nederland. Verweerder heeft voorts ter zitting benadrukt dat de AbRS heeft aangegeven uiterlijk 23 weken na ontvangst van het beroepschrift uitspraak te doen. Volgens verweerder is nog steeds sprake van een tijdelijke uitzettingsbelemmering en bestaat nog steeds zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Tenslotte heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de ongewenstverklaring en de criminele antecedenten van de vreemdeling alsmede zijn frustrerende houding, de belangen van verweerder om de vreemdeling in bewaring te houden nog steeds zwaarder dienen te wegen dan het belang van de vreemdeling om in vrijheid te worden gesteld.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Op 3 juni 2009 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, de beslissing op bezwaar van 8 augustus 2008, waarin de ongewenstverklaring is gehandhaafd, vernietigd en verweerder opgedragen binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. In die uitspraak is tevens geoordeeld dat de vreemdeling niet mag worden uitgezet totdat opnieuw op het bezwaar tegen de ongewenstverklaring is beslist. Verweerder heeft tegen deze uitspraak op 1 juli 2009 hoger beroep ingesteld. Desgevraagd heeft de AbRS de gemachtigde van de vreemdeling geïnformeerd dat zij uiterlijk 23 weken na ontvangst van het beroepschrift uitspraak doet. Ter zitting hebben de gemachtigden van de vreemdeling en verweerder op vragen van de rechtbank aangegeven geen nadere informatie te hebben over bovenstaande procedure bij de AbRS.
Niet ondenkbeeldig is dat de AbRS een zitting zal houden in bovenstaande zaak, waarna zij al dan niet binnen voormelde termijn van 23 weken uitspraak zal doen. Indien voormelde uitspraak van deze rechtbank van 3 juni 2009 door de AbRS bevestigd wordt, zal verweerder daarna nog een beslissing op bezwaar moeten nemen. Onder deze omstandigheden is het naar het oordeel van de rechtbank te ongewis wanneer eerdergenoemde tijdelijke belemmering om de vreemdeling uit te zetten wordt opgeheven. Derhalve is thans geen sprake meer van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Hetgeen de vreemdeling verder heeft aangevoerd behoeft gezien het voorgaande geen bespreking.
5. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring met ingang van heden onrechtmatig is. Het beroep is derhalve gegrond en de maatregel dient te worden opgeheven met ingang van heden. De rechtbank ziet geen aanleiding om schadevergoeding toe te kennen.
6. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,-- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
III. BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,--, welke kosten verweerder aan de griffier moet vergoeden.
Aldus vastgesteld door mrs. M.M.F. Holtrop, A.P. Pereira Horta en J.T.W. van Ravenstein, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F.J.M. van den Berg.
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2009
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.