ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ9000

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/32890
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren van bewaring en verzoek om toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft eiser op 11 september 2009 een beroepschrift ingediend tegen het voortduren van zijn bewaring, nadat de rechtbank te Dordrecht eerder zijn beroep ongegrond had verklaard. Eiser stelt dat er geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn en dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt bij de behandeling van zijn verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank oordeelt dat een geslaagd beroep op artikel 64 in beginsel leidt tot opheffing van de maatregel van bewaring, indien er geen zicht is op uitzetting. De rechtbank constateert dat verweerder niet in staat is om aan te geven in welk stadium de behandeling van het verzoek zich bevindt, en dat het verzoek al vier maanden en tien dagen oud is zonder enige beslissing. Dit gebrek aan voortvarendheid van verweerder leidt ertoe dat eiser een kans op opheffing van de maatregel wordt ontnomen.

De rechtbank benadrukt dat eerdere uitspraken over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring niet ontslaan van de verplichting om het verzoek van eiser met voldoende voortvarendheid te behandelen. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring van eiser. Tevens kent de rechtbank eiser een schadevergoeding toe van € 1.040,-- voor de onrechtmatige voortduring van de maatregel van bewaring, en veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 644,-- die eiser heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep. De uitspraak is gedaan door de enkelvoudige kamer van de rechtbank 's-Gravenhage op 24 september 2009.

Uitspraak

vRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 09/32890, V-nummer: [v-nummer] ,
uitspraak van de enkelvoudige kamer
inzake
[eiser] , eiser,
gemachtigde: mr. D. Vermaat, advocaat te Barendrecht,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. S. Faddach, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 11 september 2009 heeft eiser op grond van artikel 96 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) een beroepschrift ingediend tegen het voortduren van zijn bewaring nadat deze rechtbank, zitting houdende te Dordrecht, het beroep tegen het voortduren van de bewaring laatstelijk bij uitspraak van 14 augustus 2009 ongegrond heeft verklaard.
1.2. De zaak is op 24 september 2009 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen bij gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist. Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.2. Eiser voert aan dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. De aanvraag om een laissez-passer bij de autoriteiten van Marokko is volstrekt zinloos. Eiser komt niet uit Marokko. Verweerder handelt onvoldoende voortvarend door nog steeds geen beslissing te nemen op het op 14 mei 2009 gedane en bij brief van 14 juli 2009 aangevulde verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000.
2.3. Verweerder brengt naar voren dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. Verweerder behandelt verzoeken om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 met voorrang als iemand in bewaring zit. De aanvraag van eiser is nogmaals onder de aandacht gebracht, verweerder weet echter niet wanneer een beslissing op die aanvraag wordt genomen.
2.4. De rechtbank acht het beroep gegrond en komt daartoe op grond van de navolgende overwegingen.
2.4.1. In haar uitspraak van 3 juli 2009 heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats in het betoog van eiser geen grond gevonden voor het oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Eiser heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden gesteld die thans tot een ander oordeel leiden.
2.4.2. Naar namens verweerder ter zitting desgevraagd is bevestigd, leidt een geslaagd beroep op artikel 64 van de Vw 2000 in beginsel tot opheffing van de maatregel van bewaring wegens het ontbreken van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Om die reden heeft eiser er een gerechtvaardigd belang bij dat verweerder zijn verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 met de nodige voortvarendheid ter hand neemt. Van een dergelijke voortvarendheid is niet gebleken, ondanks het beleid van verweerder dat verzoeken om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 van vreemdelingen die zich in bewaring bevinden met voortvarendheid worden behandeld. Het verzoek van eiser is vier maanden en tien dagen oud, maar verweerder weet niet in welk stadium de behandeling van dit verzoek zich bevindt en kan ook geen indicatie geven wanneer op dit verzoek zal worden beslist. Dat het verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 kansloos is, is gesteld noch gebleken. Door na geruime tijd nog steeds geen beslissing te nemen op het verzoek van eiser, ontneemt verweerder eiser een kans op opheffing van de maatregel en in dit opzicht heeft verweerder zich onvoldoende ingespannen om de duur van de maatregel van bewaring zo beperkt mogelijk te houden.
Dat in eerdere beroepsprocedures van eiser is geoordeeld dat hij niet detentieongeschikt is en dat de toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 pas aan de orde is als zijn daadwerkelijke uitzetting op handen is, ontslaat verweerder gezien het voorafgaande niet van de verplichting om het verzoek van eiser met voldoende voortvarendheid te behandelen.
2.4.3. Het beroep is derhalve gegrond. De rechtbank zal de onmiddellijke opheffing van de bewaring van eiser bevelen.
De rechtbank ziet aanleiding eiser een schadevergoeding toe te kennen. In de onderhavige beroepsprocedure heeft eiser voor het eerst gewezen op de lange behandelingsduur van zijn verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. Gelet hierop acht de rechtbank termen aanwezig om de voortduring van de maatregel van bewaring onrechtmatig te achten met ingang van 11 september 2009, de datum van indiening van het beroepschrift. Uitgaande van het normbedrag van € 80,-- voor een dag detentie in een huis van bewaring heeft eiser recht op een schadevergoeding van € 1.040,--. Omdat eiser procedeert op basis van een toevoeging, zal de schadevergoeding worden betaald door de griffier van de rechtbank.
De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat eiser procedeert op basis van een toevoeging, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald.
2.4.4. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring van eiser;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent eiser een schadevergoeding toe van € 1.040,-- ten laste van verweerder, te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 644,-- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en N.M.G. Lepez, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 24 september 2009
Afschrift verzonden op: