RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 09/32962, V-nummer: [v-nummer] ,
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiser] , eiser,
gemachtigde: mr. A. Greve, advocaat te 's-Hertogenbosch,
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. S. Faddach, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 11 september 2009 is de rechtbank, door middel van een namens eiser ingediend beroepschrift, ervan in kennis gesteld dat verweerder eiser op 9 september 2009 in bewaring heeft gesteld.
1.2. De zaak is op 24 september 2009 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is ter zitting verschenen J.L. Kuperus-Froudist, tolk.
2.1. Krachtens artikel 94, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Gelet op het bepaalde in artikel 94, eerste lid, laatste volzin, van de Vw 2000 staat tevens ter beoordeling of er aanleiding is eiser schadevergoeding toe te kennen.
2.2. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen uitzettingshandelingen heeft verricht tijdens de strafdetentie, die van 13 januari 2009 tot 9 september 2009 heeft geduurd. Op 9 september 2009 heeft het gerechtshof te 's-Hertogenbosch eiser vrijgesproken, er is geen beroep in cassatie ingesteld en eiser wordt ook niet verdacht van het plegen van andere misdrijven. Er is geen reden om eiser desondanks in bewaring te stellen.
2.3. Verweerder laat de grond dat eiser wordt verdacht van het plegen van een misdrijf vallen en erkent dat voorafgaand aan de inbewaringstelling geen uitzettingshandelingen zijn verricht. De inbewaringstelling is desondanks rechtmatig, gelet op de gronden van de maatregel en gezien het feit dat eiser zich sinds zijn inbewaringstelling weigerachtig opstelt.
2.4. De rechtbank acht het beroep gegrond en komt daartoe op grond van de navolgende overwegingen.
2.4.1. Eiser voert terecht aan dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn verplichting om tijdens de strafdetentie van eiser inspanningen te leveren om te voorkomen dat eiser onnodig in bewaring zou worden gesteld. In de periode waarin eiser op strafrechtelijke gronden van zijn vrijheid beroofd is geweest, van 13 januari 2009 tot 9 september 2009, heeft verweerder geen enkele handeling verricht ter voorbereiding van de uitzetting van eiser.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State maakt het niet voldoen aan genoemde inspanningsverplichting een daarop volgende inbewaringstelling slechts onrechtmatig indien de met de inbewaringstelling gediende belangen niet in een redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen van de vreemdeling. De belangenafweging die in dit verband moet worden gemaakt, valt uit in het voordeel van eiser. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn inspanningsverplichting in ernstige mate heeft geschonden door in de periode van bijna acht maanden waarin eiser strafrechtelijk gedetineerd is geweest geen enkele handeling te verrichten ter voorbereiding van de uitzetting van eiser. Doorslaggevend voor de uitkomst van de belangenafweging is echter dat het gerechtshof 's-Hertogenbosch eiser bij arrest van 9 september 2009 heeft vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. De termijn van twee weken voor het instellen van beroep in cassatie is verstreken en de gemachtigde van eiser, die hem ook in de strafzaak heeft bijgestaan, heeft onweersproken gesteld dat van de zijde van het Openbaar Ministerie geen beroep in cassatie is ingesteld. Gesteld noch gebleken is dat eiser wordt verdacht van het plegen van andere misdrijven dan het misdrijf waarop de vrijspraak betrekking heeft. Ook overigens is niet gebleken van zwaarwegende belangen van verweerder die rechtvaardigen dat eiser ondanks de schending van de inspanningsverplichting in bewaring wordt gesteld. De resterende gronden van de maatregel (het niet beschikken over een geldig identiteitsbewijs, het niet hebben van een vaste woon- of verblijfplaats, het zich niet aanmelden bij de korpschef en het niet beschikken over voldoende middelen van bestaan) geven geen blijk van het bestaan van dergelijke belangen. De houding van eiser na de inbewaringstelling is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant, omdat de belangenafweging moet worden gemaakt op basis van de situatie ten tijde van de inbewaringstelling. Voor zover hierover anders moet worden geoordeeld, ziet de rechtbank in de opstelling van eiser onvoldoende grond om de belangenafweging in het voordeel van verweerder te laten uitvallen. Deze opstelling levert op zichzelf immers geen zwaarwegend belang van verweerder op om eiser in bewaring te stellen.
2.4.2. De rechtbank zal de onmiddellijke opheffing van de bewaring van eiser bevelen.
De rechtbank ziet aanleiding eiser een schadevergoeding toe te kennen. Uitgaande van de normbedragen van € 105,-- voor een dag detentie in een politiecel en € 80,-- voor een dag detentie in een huis van bewaring heeft eiser, die op 10 september 2009 is overgeplaatst van een politiecel naar een huis van bewaring, recht op een schadevergoeding van € 1.225,--. Omdat eiser procedeert op basis van een toevoeging, zal de schadevergoeding worden betaald door de griffier van de rechtbank.
De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat eiser procedeert op basis van een toevoeging, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald.
2.4.3. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring van eiser;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent eiser een schadevergoeding toe van € 1.225,-- ten laste van verweerder, te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 644,-- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en mr. M. Noordegraaf, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op: 24 september 2009