RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 09/33325, V-nummer: [v-nummer] ,
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiser] , eiser,
gemachtigde: mr. J.W.F. Noot, advocaat te Dordrecht,
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. S. Faddach, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 15 september 2009 heeft eiser op grond van artikel 96 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) een beroepschrift ingediend tegen het voortduren van zijn bewaring nadat deze rechtbank, zitting houdende te Dordrecht, het beroep tegen de bewaring bij uitspraak van 30 juli 2009 ongegrond heeft verklaard.
1.2. De zaak is op 24 september 2009 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen bij gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2.1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist. Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.2. Eiser voert aan dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt, dat verweerder na de afwijzing van zijn asielaanvraag op 27 augustus 2009 onvoldoende voortvarend te werk is gegaan om hem uit te zetten en dat een lichter middel is aangewezen.
2.3. Verweerder brengt naar voren dat hij op 27 augustus 2009 de melding heeft gekregen dat eiser beroep heeft ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening heeft ingediend naar aanleiding van de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser mag de beslissing op het verzoek in Nederland afwachten en dat staat vooralsnog aan zijn uitzetting in te weg. Op 17 september 2009 heeft verweerder nevenzittingsplaats Almelo gevraagd het verzoek om voorlopige voorziening gezien de inbewaringstelling van eiser met voorrang te behandelen. Verweerder wacht af wat nevenzittingsplaats Almelo gaat doen en is niet voornemens aldaar te rappelleren.
2.4. De rechtbank acht het beroep gegrond en komt daartoe op grond van de navolgende overwegingen.
2.4.1. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn ontbreekt. Niet op voorhand valt uit te sluiten dat nevenzittingsplaats Almelo binnen afzienbare tijd beslist op het verzoek om voorlopige voorziening, waarna eiser naar verwachting op korte termijn kan worden uitgezet naar Polen.
2.4.2. De beroepsgrond dat verweerder na 27 augustus 2009 onvoldoende voortvarend te werk is gegaan, slaagt. Op 27 augustus 2009 ontving verweerder het bericht dat eiser een verzoek om voorlopige voorziening had ingediend. Gezien de acceptatie van de Dublinclaim door de Poolse autoriteiten is het verzoek om voorlopige voorziening van eiser het enige wat zijn uitzetting in de weg staat. Door nevenzittingsplaats Almelo pas op 17 september 2009, drie weken na 27 augustus 2009, in kennis te stellen van de inbewaringstelling van eiser en te vragen het verzoek om voorlopige voorziening met voorrang te behandelen, heeft verweerder zich onvoldoende ingespannen om de duur van de bewaring zo beperkt mogelijk te houden. Dit klemt te meer, nu verweerder niet weet of nevenzittingsplaats Almelo het verzoek om voorrang heeft gehonoreerd en verweerder desondanks voornemens is niet te rappelleren, maar bericht uit Almelo af te wachten. De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder na 27 augustus 2009 niet langer met voldoende voortvarendheid aan de uitzetting van eiser heeft gewerkt, zodat de voortzetting van de maatregel met ingang van 28 augustus 2009 onrechtmatig is geworden.
2.4.3. De rechtbank zal de onmiddellijke opheffing van de bewaring van eiser bevelen.
De rechtbank ziet aanleiding eiser een schadevergoeding toe te kennen. De voortduring van de maatregel is onrechtmatig met ingang van 28 augustus 2009. Uitgaande van het normbedrag van € 80,-- voor een dag detentie in een huis van bewaring heeft eiser recht op een schadevergoeding van € 2.160,--. Omdat eiser procedeert op basis van een toevoeging, zal de schadevergoeding worden betaald door de griffier van de rechtbank.
De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat eiser procedeert op basis van een toevoeging, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald.
2.4.4. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring van eiser;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent eiser een schadevergoeding toe van € 2.160,-- ten laste van verweerder, te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 644,-- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en mr. M. Noordegraaf, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op: 24 september 2009