ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ8157

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/9197
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.W. Sentrop
  • I.N. Powell
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een leidinggevende bij de Financiële Administratie van de provincie Zuid-Holland

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de beoordeling van een leidinggevende bij de Financiële Administratie (FA) van de provincie Zuid-Holland. De eiser, drs. [A] RA, had in februari 2008 een beoordeling ontvangen over het tijdvak van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007. Deze beoordeling was door de beoordelingsautoriteit vastgesteld na het indienen van bedenkingen door de eiser. De beoordeling was ongewijzigd gehandhaafd door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, wat leidde tot het indienen van beroep door de eiser bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de beoordeling van de eiser voldoende was onderbouwd. De rechtbank overwoog dat de toetsing van de beoordeling beperkt is tot de vraag of deze op onvoldoende gronden berust. De rechtbank stelde vast dat de negatieve waarderingen van de eiser, die matig/slecht waren, voldoende waren onderbouwd door verweerder. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de voortgang van de werkresultaten en de ontwikkeling van de competenties van de eiser als leidinggevende.

De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldoende voortgang had geboekt in zijn rol als leidinggevende, wat resulteerde in een ongunstige beoordeling. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 16 september 2009, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Afdeling 3, enkelvoudige kamer
Sector bestuursrecht
Reg.nr.: AWB 08/9197 AW
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
drs. [A] RA, wonende te [plaats], eiser,
gemachtigde mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat te Den Haag,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Over eiser, voorheen [functie] Financiële Administratie (FA) bij de Concernafdeling Financiën (CAF) van de provincie Zuid-Holland, is in februari 2008 een beoordeling opgesteld over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007.
Eiser heeft tegen die beoordeling bij brief van 4 maart 2008 bedenkingen kenbaar gemaakt, die met hem zijn besproken. Bij besluit van 27 maart 2008 (bekendgemaakt op 11 april 2008) is de beoordeling vastgesteld. Op 16 april 2008 heeft de beoordelingsautoriteit naar aanleiding van eisers bedenkingen in de beoordeling alsnog een opmerking toegevoegd over een omstandigheid die de realisatie van de jaarafspraken heeft beïnvloed.
Tegen dat besluit heeft eiser bij brief van 20 mei 2008 bij verweerder bezwaar gemaakt.
Eiser en zijn gemachtigde zijn op 11 augustus 2008 door de Bezwarencommissie rechtspositie provinciaal personeel (verder: bezwarencommissie) op eisers bezwaar gehoord.
Bij besluit van 13 november 2008 heeft verweerder, met overneming van het advies van de bezwarencommissie van 5 september 2008, de beoordeling gehandhaafd.
Tegen dat besluit heeft eiser bij brief van 19 december 2008 bij de rechtbank beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden alsmede een verweerschrift, gedateerd 9 februari 2009.
Het beroep is op 25 juni 2009 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. D. den Hertog, advocaat te Den Haag, en drs. [B] RC, beoordelaar.
Bij brief van 3 augustus 2009 heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat zij de termijn voor het doen van uitspraak met ten hoogste zes weken had verlengd.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank staat in dit beroep voor de vraag of het bestreden besluit, gelet op de daartegen ingebrachte beroepsgronden, in rechte stand kan houden.
2. Ter ondersteuning van zijn beroep heeft eiser aangevoerd dat hem met de beoordeling geen recht is gedaan. De beoordelaar heeft volgens hem onvoldoende objectiviteit betracht en heeft onvoldoende rekening gehouden met de slepende problemen met de implementatie van het nieuwe financiële systeem [C], waarvan eisers bureau in sterke mate afhankelijk was voor de dagelijkse werkzaamheden. Eiser sluit niet uit dat de beoordelaar mogelijk uit rancune heeft gehandeld, omdat er op het bureau van eiser geruchten rondgingen over een relatie tussen beoordelaar en een ander [functie].
Eiser wijst er op dat hij niet heeft ingestemd met de aan de beoordeling ten grondslag gelegde doelstellingen, hij is niet akkoord gegaan met de vastlegging daarvan in het voortgangsformulier.
Eiser heeft verder nadrukkelijk aangegeven dat hij niet heeft gezegd "dat hij als leidinggevende niet goed past bij deze organisatie", maar wel dat de cultuur binnen CAF hem niet bevalt.
3. Verweerder heeft het standpunt van eiser gemotiveerd bestreden.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1 Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (uitspraak van 5 november 1998, TAR 1998, 191, LJN: ZB7954) blijft de rechterlijke toetsing van een beoordeling beperkt tot de beantwoording van de vraag of gezegd moet worden dat de beoordeling op onvoldoende gronden berust. In geval van negatieve oordelen geldt het uitgangspunt dat het betrokken bestuursorgaan aannemelijk moet maken dat die negatieve waardering niet op onvoldoende gronden berust. Daarbij is niet beslissend of elke adstructie van een waardering boven elke twijfel verheven is en zelfs is niet van doorslaggevend belang of bepaalde feiten onjuist blijken te zijn vastgesteld of geïnterpreteerd. Het gaat er om of in het totale beeld van de in beschouwing genomen gezichtspunten de gegeven waarderingen de evenbedoelde toetsing kunnen doorstaan.
4.2 Ingevolge artikel F.7 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies (verder: CAP) wordt met de ambtenaar periodiek een planningsgesprek, een voortgangsgesprek en een evaluatie- en beoordelingsgesprek gehouden. Gedeputeerde Staten stellen daartoe algemeen verbindende voorschriften vast met inachtneming van de hierover in het SPA [Sectoroverleg Provinciale Arbeidsvoorwaarden] gemaakte afspraken.
Ter uitvoering van deze bepaling heeft verweerder vastgesteld de Regeling jaargesprekken 2005 (verder: de Regeling). Daarin is de cyclus van start-, voortgangs-, evaluatie- en beoordelingsgesprekken nader uitgewerkt en zijn de voor deze gesprekken benodigde formulieren vastgesteld.
Beoordelaar en eiser hebben op 14 februari 2007 een startgesprek gehad, op 14 augustus 2007 een voortgangsgesprek, in februari 2008 is tenslotte de bestreden beoordeling opgesteld. Het verslag van het startgesprek is door eiser voor akkoord getekend, tegen het verslag van het voortgangsgesprek van 14 augustus 2007 heeft eiser bezwaar gemaakt, hij heeft het niet voor akkoord getekend en heeft aan dat verslag een bijlage toegevoegd.
In artikel 2, vijfde lid, van de Regeling is vastgelegd dat de leidinggevende en de ambtenaar in het startgesprek voor een periode van in de regel 12 maanden afspraken maken over de te bereiken resultaten, over het gedrag, de vaardigheden en de persoonlijke ontwikkeling van de ambtenaar die daarvoor nodig zijn en over de eventuele daartoe benodigde middelen en faciliteiten.
In artikel 2, achtste lid, van de Regeling is ten aanzien van het startgesprek bepaald dat, als de leidinggevende en de ambtenaar het niet eens worden over de te maken afspraken, de leidinggevende beslist en de ambtenaar zijn zienswijze kan vermelden op het formulier. In dat geval tekent de ambtenaar voor gezien.
Artikel 3 van de Regeling ziet op het voortgangsgesprek. Het tweede lid van dat artikel omschrijft als doel van het voortgangsgesprek: de realisering van de in het formulier startgesprek vastgelegde afspraken te volgen en te ondersteunen. In het voortgangsgesprek kan worden besloten, bij voorkeur in overeenstemming tussen beide betrokkenen, tot nadere invulling, aanvulling of bijstelling van de afspraken. Indien daarover geen overeenstemming wordt bereikt, is artikel 2, achtste lid, van de Regeling van overeenkomstige toepassing. Ook dan neemt de leidinggevende dus een beslissing.
4.3 De beoordeling heeft plaatsgevonden aan de hand van het ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Regeling vastgestelde beoordelingsformulier. Dat formulier kent voor de beoordeling van de kwaliteit van de in beschouwing genomen werkresultaten drie kwalificaties: zeer goed, goed en matig/slecht.
In artikel 4, vijfde lid, van de Regeling wordt matig omschreven als: de werkresultaten van de ambtenaar voldoen niet geheel aan de gestelde eisen en slecht als: de werkresultaten van de ambtenaar voldoen wederom niet geheel aan de gestelde eisen.
In artikel 4, zesde lid, van de Regeling wordt ten aanzien van de ontwikkeling van de competenties matig omschreven als: de duurzame groei in de voor de functie geldende competenties van de ambtenaar voldoet niet geheel aan de gestelde eisen. In de omschrijving van slecht wordt aan die omschrijving het woord "wederom" toegevoegd.
4.4 Uit de artikelen 2 en 3 van de Regeling blijkt dat de afspraken uit het start- en voortgangsgesprek de basis vormen voor de aan het eind van de planningscyclus op te stellen beoordeling. Indien leidinggevende en ambtenaar in het voortgangsgesprek geen overeenstemming bereiken over (bijstelling van) de in het beoordelingstijdvak te bereiken resultaten, is de leidinggevende bevoegd die resultaten eenzijdig vast te stellen. Hij dient zich daarbij uiteraard te houden aan de eisen van goed werkgeverschap, waartoe verweerder zich ingevolge artikel A.5 van de CAP verplicht heeft, en hij dient te handelen binnen de grenzen van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (zorgvuldigheid, fair play).
Uit de gedingstukken blijkt dat de beoordelaar, gebruik makend van de hem in de aangehaalde bepaling gegeven beslissingsbevoegdheid, is overgegaan tot eenzijdige vaststelling van de door eiser in het beoordelingstijdvak te realiseren doelstellingen. Daarbij wordt aangetekend dat ten tijde van het startgesprek daarover nog wel overeenstemming bestond.
4.5 De rechtbank is van oordeel dat de in de bestreden beoordeling opgenomen resultaatverplichtingen in redelijkheid aan eiser konden worden gesteld. Niet kan worden vastgesteld dat de beoordelaar zich met de eenzijdige vaststelling van de in de beoordeling te betrekken toetspunten heeft begeven buiten de grenzen van goed werkgeverschap.
Eisers betoog dat hij niet heeft ingestemd met de door hem te behalen resultaten en dat het verschil van inzicht daarover aan de directeur Concernzaken had moeten worden voorgelegd kan in het licht van de aangehaalde bepalingen geen stand houden.
4.6 Eisers beoordeling heeft daarom terecht plaatsgevonden op basis van het verslag van het voortgangsgesprek van 14 augustus 2007 en het door eiser geschreven bureauplan van 11 april 2007. Het ging daarbij om aan eiser kenbare en niet onredelijke werkresultaten, aan de hand waarvan de beoordeling zou plaatsvinden.
In het samenvattend oordeel van de bestreden beoordeling is aangegeven dat de beoordelaar niet over één nacht ijs is gegaan en zijn beeld over het functioneren van eiser heeft getoetst bij meerdere collega's die met eiser samenwerkten. Het kritische beeld van de beoordelaar werd door deze collega's alom bevestigd.
Verder heeft de beoordelaar de personeelsadviseur om zijn indrukken gevraagd. Op diens advies zijn in de beoordeling concrete voorbeelden toegevoegd.
Gelet op het voorgaande kleven naar het oordeel van de rechtbank aan de wijze van totstandkoming van de bestreden beoordeling geen procedurele bezwaren. Van vooringenomenheid van de beoordelaar jegens eiser is geen sprake geweest. Dat de beoordelaar rancuneus zou zijn geweest in verband met de over hem rondgaande roddels binnen eisers bureau is voor de rechtbank niet aannemelijk geworden.
5.1 De bestreden beoordeling, op basis van de organieke functiebeschrijving [functie] [schaal] 13, omvat drie gezichtspunten: Werkresultaten, Ontwikkeling competenties en Overige afspraken alsmede een samenvattend oordeel over deze drie gezichtspunten. Eiser heeft op zowel de resultaat- als de ontwikkelingscomponent van de beoordeling de kwalificatie matig/slecht gekregen. Het samenvattend oordeel is eveneens: matig/slecht.
De rechtbank zal thans beoordelen of deze negatieve kwalificaties door verweerder voldoende zijn onderbouwd.
5.2 Uit de beoordeling, het meest expliciet uit onderdeel II, blijkt dat de beoordelaar een vergelijking heeft gemaakt ten aanzien van de te bereiken werkresultaten en de ontwikkeling van eisers competenties tussen de stand van zaken ten tijde van het voortgangsgesprek van 14 augustus 2007 en het beoordelingsgesprek van 4 december 2007. Ten aanzien van de zogeheten "losse eindjes" van het bureauplan is als peildatum 1 september 2007 gehanteerd. De beoordelaar heeft vastgesteld dat eiser geen of onvoldoende voortgang heeft gemaakt met het realiseren van de afgesproken werkafspraken en met zijn persoonlijke ontwikkeling als leidinggevende.
5.3 Ten aanzien van het onderdeel Werkresultaten overweegt de rechtbank als volgt.
Een door eiser niet bestreden feit is dat hij niet minimaal 90% van de jaargesprekken heeft gevoerd.
In het startgesprek van 14 februari 2007 zijn als zogeheten "losse eindjes" van het bureauplan benoemd:
- afronden van de evaluatie van de reorganisatie;
- inrichting van de taakgroepen debiteuren en crediteuren;
- toedelen van formatie aan taken, afronden in het licht van de maximale formatie, efficiency vanwege de invoering van [C] (kans) en hoge ziekteverzuim (bedreiging);
- beter debiteurenbeheer in relatie met rentewinst.
Uit de gedingstukken is voor de rechtbank in voldoende mate onderbouwd dat eiser op de genoemde punten ten tijde van zijn beoordeling onvoldoende voortgang had geboekt. De inrichting van CAF/FA na de doorgevoerde reorganisatie (ook wel geformuleerd in het bureauplan als "de basis op orde" om van daaruit betrouwbaarheid en tijdige beschikbaarheid van financiële gegevens te waarborgen) was nog niet geheel rond. Het inrichten van een beter debiteurenbeheer, waardoor rentewinst zou worden geboekt, had nog niet zijn beslag gekregen.
Ten aanzien van het werkresultaat Monitoren administratieve processen en het leveren van managementinformatie is eiser verweten dat hij het crediteuren- en debiteurenproces onvoldoende heeft aangestuurd. Dit hing samen met een verschil van inzicht tussen eiser en beoordelaar over de kwaliteiten van de twee procescoördinatoren, [D] en [E]. Eiser meende dat beiden over voldoende vakkennis beschikten, maar tekortschoten in de communicatie met hun medewerkers (daarvoor is onder meer werkoverleg ingevoerd) en dat zij de kans moesten krijgen om zich in hun functie te bewijzen, beoordelaar had bedenkingen tegen [D] vanwege regelmatige ongeoorloofde afwezigheid en tegen [E] vanwege het langdurig traineren van de verzochte overlegging van het getuigschrift van een vakopleiding die zij met goed gevolg zou hebben afgesloten. Voldoende onderbouwd is dat eiser de bij debiteuren ontstane grote achterstanden niet heeft weten te voorkomen. Van rentewinst is daardoor ook geen sprake geweest.
Voorts is voldoende onderbouwing aanwezig voor het oordeel dat eiser in onvoldoende mate in staat is geweest de werksfeer binnen FA te verbeteren. Weliswaar is het niet goed werken van [C] daarin een remmende factor geweest, maar dit maakt niet dat op dit onderdeel geen voortgang had kunnen worden geboekt. Het op gang komen van het werkoverleg, het nadrukkelijk agenderen van de werksfeer in het bureauoverleg en het opstarten van overleg met BMW geven daarvan in onvoldoende mate blijk.
Het monitoren van het ziekteverzuim en het voeren van gerichte verzuimgesprekken door eiser met frequente verzuimers was nog onvoldoende van de grond gekomen. Uit de gedingstukken blijkt dat FA in 2007 een ziekteverzuim van 9,49% had en een gemiddelde verzuimduur van 10 dagen. De cijfers zijn daarmee ten opzichte van 2006 verslechterd (7,39%) dan wel slechts marginaal verbeterd (11 dagen). Voor een bureauorganisatie zijn deze cijfers onaanvaardbaar hoog. Het streefpercentage lag op 5%.
5.4 Voor het onderdeel Ontwikkeling competenties (plannen en organiseren, voortgangscontrole en besluitvaardigheid) is voor de rechtbank het negatieve oordeel in voldoende mate onderbouwd. Hoewel eiser zich blijkens het bureauplan bewust was van de noodzaak de resultaten van de eerder doorgevoerde reorganisatie te borgen en van de mogelijkheid de winst daarvan te incasseren, heeft hij dat in onvoldoende mate vertaald in directief leiderschap, waarbij de medewerkers van FA strakker op resultaat werden aangestuurd. Hij heeft verder zijn leidinggevenden [D] en [E] te lang de hand boven het hoofd gehouden.
5.5 Het onderdeel Overige afspraken bevat een drietal niet van een kwalificatie voorziene punten, waarvan één als aandachtspunt voor de volgende beoordelingscyclus kan worden beschouwd (Verdiepingscursus BBV), een ander aansluit op een eerder gegeven oordeel (discipline) dan wel een gegeven vastlegt voor de HRM-discipline (sollicitaties van eiser). Aan deze vermeldingen komt in het geheel van de beoordeling weinig zelfstandige betekenis toe. Dat geldt ook de door eiser bestreden vermelding van zijn vermeende niet passen in de organisatie.
5.6 In het samenvattend oordeel is allereerst de waardering opgenomen: "[A] is een goede boekhouder." Met dit eindoordeel (dat mogelijk als denigrerend zou kunnen worden opgevat) heeft de beoordelaar, zo is ter zitting gebleken, willen aangeven dat eiser een goede vakman is, die op het terrein van boekhouding, financiële processen en financiële beleidsinformatie weet waar hij het over heeft. De kritiek op eisers functioneren betreft zijn optreden als leidinggevende. Afgezet tegen de te behalen werkresultaten is dat optreden eveneens als matig/slecht gekwalificeerd. Dezelfde kwalificatie is gegeven aan de ontwikkeling van eisers competenties als leidinggevende.
De rechtbank is van oordeel, gelet op de voorgaande overwegingen, dat de gegeven (eind)waarderingen in voldoende mate door de gegeven toelichting zijn onderbouwd. Verweerder heeft daarom op goede gronden in bezwaar de eerder vastgestelde beoordeling van eiser ongewijzigd in stand gelaten.
6. Het beroep van eiser moet ongegrond worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.W. Sentrop, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.N. Powell.
Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.