ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ8079
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting van een Indiase vreemdeling
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 16 september 2009 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring van een Indiase vreemdeling, geboren op 18 maart 1983. De vreemdeling was in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er voldoende zicht op uitzetting zou zijn binnen een redelijke termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris van Justitie voldoende voortvarend heeft gehandeld om de uitzetting te realiseren. De vreemdeling had betoogd dat er geen reëel zicht op uitzetting bestond, omdat de Indiase autoriteiten naar verluidt geen laissez-passers verstrekken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, hoewel het aantal afgegeven laissez-passers beperkt is, er wel degelijk zicht op uitzetting bestaat, gezien de informatie van de Indiase autoriteiten dat er in de periode van januari tot augustus 2009 ongeveer 100 aanvragen zijn ingediend en 10 reisdocumenten zijn afgegeven. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat in zijn geval geen reëel zicht op uitzetting bestaat. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.