Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de voorzieningenrechter
verzoekster [naam 1], geboren [datum] in 1985, van Zuid-Afrikaanse nationaliteit,
alias [naam 2], geboren op [datum] 1979, van Zimbabwaanse nationaliteit, verzoekster,
gemachtigde: mr. L. Sinoo, advocaat te Utrecht,
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het ministerie van Justitie.
Op 5 augustus 2009 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van dezelfde datum waarbij de aanvraag van verzoekster om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) is afgewezen. Op diezelfde datum is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarbij is verzocht de uitzetting van verzoekster achterwege te laten totdat op het beroep zal zijn beslist.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 28 augustus 2009. Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig C.M. Pennings, tolk in de Engelse taal.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Verzoekster heeft het volgende relaas aan haar aanvraag ten grondslag gelegd. Verzoekster stelt dat zij in werkelijkheid [naam 2] genaamd is, geboren op [datum] 1979, van Zimbabwaanse nationaliteit, afkomstig uit Esigodini, Zimbabwe. Verzoekster stelt dat zij en haar echtgenoot lid waren van de Movement for Democratic Change (MDC) en dat zij deelnamen aan een protest tegen mensenrechtenschendingen op 20 oktober 2008 in het township Emganwini. ’s Avonds kwam een groep van zes mannen van de Central International Organisation (CIO) naar hun huis. Verzoekster en haar man werden mishandeld. Verzoekster en haar oudste kind werden door meerdere mannen verkracht. De volgende ochtend heeft verzoekster haar oudste kind naar het ziekenhuis gebracht en haar daar achtergelaten. Haar andere kinderen liet zij achter bij haar moeder, waarna zij naar Zuid-Afrika is vertrokken. In Zuid-Afrika heeft verzoekster via een vriend een origineel Zuid-Afrikaans paspoort gekocht voor 1500 rand. Die vriend had een contact bij de Department of Home Affairs, de bevoegde instantie voor de afgifte van paspoorten in Zuid-Afrika. Verzoekster hoefde alleen een pasfoto af te geven. Het paspoort, dat dus door de bevoegde autoriteiten is afgegeven, bevat personalia van een andere persoon, die verzoekster niet kent. Met dit paspoort is verzoekster via Egypte, Jordanië en Israël naar Nederland gereisd.
1. Aan de orde is de vraag of er gegeven de spoedeisendheid van het verzoek aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het besluit van verweerder om de uitzetting niet achterwege te laten wordt geschorst.
2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Verzoekster is op deze bevoegdheid gewezen.
3. De aanvraag is afgewezen in het aanmeldcentrum (AC). De AC-procedure voorziet in afdoening van asielverzoeken binnen 48 procesuren. Deze procedure leent zich slechts voor die zaken waarvan verweerder, daarbij de vereiste zorgvuldigheid in acht nemend, binnen deze korte termijn kan beoordelen of de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 van de Vw 2000 kan worden afgewezen.
4. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan - voor zover hier van belang - een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
5. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
6. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 omdat verzoekster Nederland is ingereisd met een geldig Zuid-Afrikaans paspoort, dat volgens het proces-verbaal van 31 juli 2009 door de Koninklijke Marechaussee (Kmar) goed bevonden is. Verzoekster heeft haar gestelde Zimbabwaanse nationaliteit tot nu toe niet kunnen aantonen, zodat haar asielmotieven, voor zover deze zien op de problemen die zij daar stelt te hebben ondervonden, niet relevant zijn voor de beoordeling van de onderhavige asielaanvraag. Zelfs indien zij op een later moment haar Zimbabwaanse afkomst kan aantonen, vormt dat geen grond om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de Kmar. Een eventueel verblijf in Zimbabwe sluit immers niet uit dat verzoekster de Zuid-Afrikaanse nationaliteit heeft. Dat verzoekster omtrent haar gestelde problemen in Zimbabwe is gehoord, betekent niet dat de procedure onzorgvuldig is of dat verzoekster in haar belangen is geschaad. Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat niet valt in te zien dat een aanvullend rapport van de Kmar noodzakelijk is, nu het paspoort echt bevonden is en daarbij geen nadere toelichting gegeven kan worden. Bovendien heeft verzoekster in eerste instantie aan de Kmar zelf verklaard de Zuid-Afrikaanse nationaliteit te hebben, terwijl zij toen reeds had kunnen aangeven dat zij asiel wenste. Verweerder mocht ook daarom van de Zuid-Afrikaanse nationaliteit van verzoekster uitgaan. Het onderzoek door de gemachtigde van verzoekster bij de Zuid-Afrikaanse autoriteiten heeft niets opgeleverd. Het valt dan ook niet in te zien dat verzoekster in haar belangen is geschaad doordat dit onderzoek niet eerder is gestart.
7. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat zij wel in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning en dat haar aanvraag zich niet leent voor afdoening in het AC. Verweerder blijft er ten onrechte van uitgaan dat verzoekster de Zuid-Afrikaanse nationaliteit heeft, terwijl zij reeds een aantal documenten heeft overgelegd die zien op haar daadwerkelijke identiteit en zij onmiddellijk heeft verklaard hoe zij op frauduleuze wijze aan haar Zuid-Afrikaanse paspoort is gekomen. Niet is gebleken dat verweerder twijfelt aan hetgeen verzoekster hierover heeft verklaard. Verzoekster heeft haar originele geboorteakte overgelegd en inmiddels is haar originele identiteitskaart uit Zimbabwe opgestuurd, maar helaas nog niet aangekomen. Verweerder heeft daarom ten onrechte nagelaten onderzoek te doen bij de Zuid-Afrikaanse autoriteiten. Voorts is het onzorgvuldig dat verzoekster noch haar rechtshulpverlener is geïnformeerd over de verstrekkende gevolgen van de aanname dat zij de Zuid-Afrikaanse nationaliteit heeft, terwijl deze aanname is gebaseerd op een rapport van de Kmar dat zich niet in het dossier bevindt. Weliswaar kan dit rapport worden aangemerkt als een deskundigenbericht, maar nu verweerder geen inzage heeft gehad in de conclusie van de afdeling falsificaten van de Kmar heeft verweerder niet voldaan aan de op hem rustende vergewisplicht. Ter zitting heeft verzoekster nog verklaard dat zij vermoedt dat het paspoort vingerafdrukken bevat, die niet overeenkomen met de hare.
Beoordeling van het verzoek
8. De voorzieningenrechter zal allereerst beoordelen of verweerder zijn vergewisplicht heeft geschonden door aan de Kmar niet om een nadere uitwerking van het onderzoek naar de authenticiteit van het paspoort te verzoeken.
9. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de Kmar van 31 juli 2009 (nr. 787639) blijkt dat het door verzoekster overgelegde Zuid-Afrikaanse paspoort “goed bevonden” is. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de Kmar het paspoort alleen op uiterlijke kenmerken heeft onderzocht. Door partijen is ook niet gesteld dat ander onderzoek naar de authenticiteit of wijze van afgifte van het paspoort zonder medewerking van de Zuid-Afrikaanse autoriteiten mogelijk is.
10. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat verzoekster heeft gesteld dat het document is afgegeven door de daartoe bevoegde instantie en dat verweerder dit niet gemotiveerd heeft betwist. Uit deze verklaring van verzoekster volgt dat het document authentiek is in die zin dat het een origineel Zuid-Afrikaans pasoort betreft, dat op frauduleuze wijze van haar foto is voorzien. De conclusie van de Kmar, dat het paspoort van verzoekster echt is, ligt dus, in aanmerking genomen dat de Kmar het paspoort alleen op uiterlijke echtheidskenmerken heeft onderzocht, in het verlengde van de verklaring van verzoekster dat het paspoort origineel is maar op frauduleuze wijze van haar foto is voorzien en aan haar is afgegeven. Derhalve valt niet in te zien hoe een nader verslag van de bevindingen van de Kmar aan de beoordeling van het geschil kan bijdragen. Verweerder heeft zijn vergewisplicht dan ook niet geschonden door van de bevindingen van de Kmar uit te gaan.
11. Uit het bovenstaande volgt tevens dat de conclusie van de Kmar, dat het een echt paspoort betreft, niet uitsluit dat de verklaring van verzoekster dat zij het paspoort op frauduleuze wijze heeft verkregen en dat zij niet de Zuid-Afrikaanse nationaliteit heeft op waarheid berust. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ligt het onder deze omstandigheden wel op de weg van verzoekster om nader bewijs te leveren voor de juistheid van haar stelling dat zij wel de Zimbabwaanse en niet de Zuid-Afrikaanse nationaliteit heeft en op de weg van verweerder om dit vervolgens te weerleggen. Verzoekster heeft uitgebreid verklaard over haar verleden in Zimbabwe. Verweerder heeft geen standpunt ingenomen over de juistheid van die verklaring. Verzoekster heeft verder ten bewijze van haar Zimbabwaanse nationaliteit een originele Zimbabwaanse geboorteakte en een kopie van een Zimbabwaanse identiteitskaart overgelegd. Deze omstandigheden vormen aanwijzingen dat verzoekster de Zimbabwaanse nationaliteit heeft.
12. Verzoekster heeft voorts gemotiveerd gesteld dat zij niet de Zuid-Afrikaanse nationaliteit heeft. Naast haar verklaring omtrent de herkomst van het paspoort heeft verzoekster zich tot de Zuid-Afrikaanse autoriteiten gewend met het verzoek zich uit te spreken over de authenticiteit van het paspoort. Deze hebben laten weten alleen door overlegging van het originele document en/of door verzoeksters komst naar de ambassade te kunnen beoordelen of zij de Zuid-Afrikaanse nationaliteit heeft. Verzoekster is tot het één noch het ander in staat, omdat het paspoort in bezit van verweerder is en aan haar de vrijheidsontnemende maatregel van artikel 6 van de Vw 2000 is opgelegd. De voorzieningenrechter neemt voorts in aanmerking dat er geen nadere aanwijzingen zijn voor de veronderstelling van verweerder dat verzoekster wellicht twee nationaliteiten heeft. Het tegendeel is waarschijnlijker: de persoonsgegevens op de overgelegde Zimbabwaanse documenten verschillen immers van die in het Zuid-Afrikaanse paspoort.
13. De aangewezen manier om meer duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of verzoekster (ook) de Zuid-Afrikaanse nationaliteit heeft, is om de Zuid-Afrikaanse autoriteiten dit te laten onderzoeken. Uit de door verzoekster daartoe verrichte poging blijkt dat zij er geen bezwaar tegen heeft dat dit onderzoek plaatsvindt. Door verzoekster de gelegenheid te ontnemen dit onderzoek te laten verrichten en zelf daartoe niet over te gaan heeft verweerder het bestreden besluit naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Door voorts op grond van de bevindingen van de Kmar omtrent het Zuid-Afrikaanse paspoort uit te gaan van de Zuid-Afrikaanse nationaliteit, zonder in te gaan op de door verzoekster gestelde wijze van verkrijging van het paspoort is, het voorgaande in ogenschouw genomen, het besluit voorts gebrekkig gemotiveerd. De conclusie van de Kmar sluit immers, zoals gezegd, niet uit dat de verklaring van verzoekster juist is.
14. Uit het voorgaande volgt tevens dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en dat deze slechts in gegrondverklaring van het beroep kan eindigen. De voorzieningenrechter beslist dan ook met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep. Op grond van het voorgaande verklaart de voorzieningenrechter het beroep gegrond en vernietigt de voorzieningenrechter het bestreden besluit wegens schending van artikel 3:2 en 3:46 van de Awb. Dat brengt mee de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang afwijst.
15. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van beide zaken bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 966,-- als kosten van verleende rechtsbijstand.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 09/28117,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 31 juli 2009;
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 09/28118,
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 966,-- (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), te betalen door verweerder aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Fehmers, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2009.
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen één week na verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.