Sector familie- en jeugdrecht
Zaak/rekestnummer : 331449 / JE RK 09-458
Datum uitspraak : 24 maart 2009
Nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
BESCHIKKING op het verzoekschrift van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, vestiging Zoetermeer (hierna te noemen: Bureau Jeugdzorg).
Het verzoekschrift heeft betrekking op de minderjarige:
[jeugdige]
geboren [in] 1991 te [plaats A]
kind uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van:
[de vader]
wonende te [plaats B],
en
[de moeder]
wonende te [plaatsB]
die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
De minderjarige verblijft feitelijk in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te [plaats C]
Procesgang
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 21 augustus 2008 de minderjarige onder toezicht gesteld van 22 augustus 2008 tot 1 april 2009.
Bij beschikking d.d. 4 november 2008 heeft de kinderrechter een machtiging verleend om de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven van 21 november 2008 tot 1 april 2009.
Op 20 februari 2009 heeft Bureau Jeugdzorg een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot machtiging de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de periode van drie maanden. Bureau Jeugdzorg heeft daarbij een verklaring overgelegd dat een situatie als bedoeld in artikel 29b, derde lid, Wet op de Jeugdzorg zich voordoet. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de verklaring is opgesteld met instemming van een gedragswetenschapper, als bedoeld in artikel 29b, vijfde lid, Wet op de Jeugdzorg, die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
Bureau Jeugdzorg heeft voorts overgelegd: een indicatiebesluit met de daarbij behorende aanvraag, het hulpverleningsplan en een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling.
Aangezien Bureau Jeugdzorg een verzoek heeft gedaan tot plaatsing van de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, is bij beschikking d.d. 23 februari 2009 aan de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Gravenhage bevolen een advocaat aan de minderjarige toe te voegen.
Het verzoekschrift is op 17 maart 2009 ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de heer [A] namens Bureau Jeugdzorg,
- de vader,
- de moeder,
- de minderjarige, bijgestaan door haar raadsman mr. P.J.W. de Water.
Beoordeling
Van de zijde van Bureau Jeugdzorg is het verzoek gehandhaafd. De heer [A] heeft naar voren gebracht dat de plaatsing van de minderjarige voor de duur van drie maanden gecontinueerd dient te worden. Gedurende die periode is de minderjarige in de gelegenheid om haar eindexamen in de Lindenhorst af te ronden en aansluitend kan vervolgens het Scholings- en Trainingsprogramma (STP) worden ingezet, teneinde de terugplaatsing bij de moeder in goede banen te leiden.
De vader, de moeder, de minderjarige en haar raadsman hebben ingestemd met het verzochte.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het verhandelde ter terechtzitting en het dossier is komen vast te staan dat wordt voldaan aan het in het derde lid van artikel 29b Wet op de Jeugdzorg (Wjz) neergelegde criterium, te weten dat een machtiging slechts kan worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter de minderjarige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
In het hierna volgende zal de rechtbank dan ook ingaan op de vraag of een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg ook mag worden verleend aan jeugdigen die ouder zijn dan achttien jaar.
Bij de beoordeling of verlen(g)ing van een machtiging voor gesloten jeugdzorg voor een jeugdige van 18 jaar en ouder in strijd is met het bepaalde in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder d, EVRM staat voorop dat zodanige machtiging strekt tot vrijheidsbeneming als bedoeld in artikel 5 van dit verdrag. Dit artikel houdt een absoluut verbod in om iemand zijn vrijheid te ontnemen tenzij sprake is van een of meer van de in het eerste lid limitatief opgesomde gevallen. Anders dan bij sommige andere in het EVRM geregelde grondrechten, kent dit verbod geen uitzondering voor bij de wet geregelde inbreuken die in een democratische samenleving noodzakelijk worden geacht.
In geen enkele Nederlandse wettelijke bepaling, in het bijzonder ook niet in artikel 29a, eerste lid, WJZ, wordt afgeweken van de in artikel 1:233 BW bepaalde leeftijdsgrens teneinde de meerderjarigheid later dan de achttiende verjaardag te doen intreden.
Dit betekent dat invulling naar Nederlandse nationale wettelijke maatstaven van het begrip minderjarigheid in artikel 5 EVRM tot geen andere conclusie kan leiden dan dat een achttienjarige niet meer kan worden aangemerkt als minderjarige in de zin van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder d, EVRM. Daaraan doet niet af dat de Nederlandse wet verscheidene bepalingen kent die toelaten dat de vrijheid van handelen (althans de gevolgen daarvan) van meerderjarigen wordt beperkt omdat de betreffende persoon wordt geacht ondanks de meerderjarigheid zijn belangen niet ten volle te kunnen waarnemen. Aldus heeft de betrokkene immers aanspraak op toetsing van deze beperkingen aan de grondrechtelijke waarborgen die voor hem als meerderjarige bestaan. Het EVRM biedt geen ruimte om de meerderjarige over wie wordt beweerd dat zich ten aanzien van hem het geval als bedoeld in artikel 29b, derde lid, WJZ voordoet, deze rechtsbescherming te onthouden.
Nu een jeugdige van 18 jaar of ouder niet kan worden aangemerkt als minderjarige in de zin van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder d, EVRM, is vrijheidsbeneming in het kader van gesloten jeugdzorg ten aanzien van een dergelijke jeugdige met toepassing van artikel 29a, eerste lid, WJZ niet verenigbaar met deze een ieder verbindende verdragsbepaling.
Echter, volgens onder meer de Raad van State behoeft niet uitgesloten te worden dat er enige ruimte kan worden gelaten voor een aansluitende periode van vrijheidsbeneming na het bereiken van de meerderjarigheidsleeftijd ingeval sprake is van een overbruggingsfase in afwachting van een daaropvolgende mogelijkheid van opvang of verblijf elders, doch dan dient op die mogelijke opvang concreet uitzicht op korte termijn te bestaan.
Ter terechtzitting heeft Bureau Jeugdzorg gesteld dat het verblijf van de minderjarige voor de duur van drie maanden dient te worden gecontinueerd, teneinde de minderjarige in de gelegenheid te stellen haar eindexamen af te ronden en tevens om aansluitend het STP-traject te kunnen inzetten. De ouders, de minderjarige en haar raadsman hebben ingestemd met het voorgestelde traject. Zij wensen allen voortzetting van de plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, zodat de minderjarige examen kan doen, de gefaseerde terugkeer naar haar moeder kan voortzetten en hierbij een beroep kan blijven doen op de al betrokken hulpverleners.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van een dergelijke specifieke omstandigheid op grond waarvan een voortzetting van de vrijheidsbeneming van de jeugdige in het licht van artikel 5 EVRM nog toelaatbaar kan worden geacht.
Onder de hiervoor geschetste omstandigheden acht de rechtbank het toelaatbaar om een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te verlenen die doorloopt nadat de minderjarige achttien jaar is geworden, opdat de daarop volgende (korte) periode kan worden benut om de behandeling van de minderjarige af te ronden en de overgang van een verblijf in geslotenheid terug naar huis professioneel kan worden begeleid.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
machtigt de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg zoals bedoeld in artikel 29b lid 1 van de Wet op de Jeugdzorg van 1 april 2009 tot 1 juli 2009, zulks ter effectuering van het aangehechte indicatiebesluit d.d. 24 februari 2009.
Deze beschikking is gegeven door mrs J.M. van Baardewijk (voorzitter), M. Dam en A.C. Beunen, kinderrechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 maart 2009, in tegenwoordigheid van R. van Ast-Natadiningrat als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te 's-Gravenhage.