ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ7436

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/19184
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier op basis van het mvv-vereiste en het ne bis in idem beginsel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 september 2009 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Malinese nationaliteit, had op 6 april 2009 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd op 13 mei 2009 afgewezen door de staatssecretaris van Justitie. Verzoeker maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de aanvraag van verzoeker materieel vergelijkbaar was met een eerdere aanvraag die op 16 augustus 2004 was afgewezen, omdat verzoeker niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van het mvv-vereiste. De voorzieningenrechter stelde vast dat verzoeker geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangevoerd die een inhoudelijke toets van het besluit rechtvaardigden. Het ne bis in idem beginsel werd ingeroepen, wat betekent dat een materieel vergelijkbaar besluit niet opnieuw kan worden getoetst als er geen nieuwe relevante feiten zijn. De voorzieningenrechter verklaarde het bezwaar ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tegen deze uitspraak stond geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 09/19184
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 september 2009
in de zaak van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum], van Malinese nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde: mr. J.P. Sanchez Montoto, advocaat te Wassenaar,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. K.E.V.M. van der Velde, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Verzoeker heeft op 6 april 2009 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘beperking conform beschikking staatssecretaris’. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 13 mei 2009 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 27 mei 2009 bezwaar gemaakt.
1.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar de werking van het besluit niet opschort. Verzoeker heeft op 27 mei 2009 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten hangende de bezwaarschriftprocedure.
1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2009. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn met bericht niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 78 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) beslist de voorzieningenrechter van de rechtbank zoveel mogelijk tevens over het bezwaar, indien het verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan ten einde uitzetting te voorkomen voordat is beslist op het bezwaar, dat is gericht tegen een beschikking tot afwijzing van een aanvraag of intrekking van een verblijfsvergunning.
2.3 De voorzieningenrechter zal in deze zaak met toepassing van artikel 78 Vw op het bezwaar beslissen, omdat sprake is van een verzoek als bedoeld in dat wetsartikel, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van het bezwaar en in bezwaar nog slechts een beslissing mogelijk is.
2.4 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier worden afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de vergunning is aangevraagd. Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
2.5 In artikel 17 Vw en artikel 3.71, tweede lid, Vb zijn de categorieën vreemdelingen opgesomd aan wie het mvv-vereiste niet wordt tegengeworpen.
2.6 Ingevolge artikel 3.71, vierde lid, Vb kan verweerder het eerste lid van artikel 3.71 Vb buiten toepassing laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de zogenaamde hardheidsclausule). In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft verweerder beleidsregels over toepassing van deze wettelijke bepalingen vastgesteld. In B1/4.1.1 Vc heeft verweerder neergelegd dat het de bedoeling is dat van de bevoegdheid om tot toepassing van de hardheidsclausule over te gaan alleen gebruik wordt gemaakt in zeer bijzondere gevallen en dat de vreemdeling een beroep daarop dient te onderbouwen.
2.7 Ingevolge artikel 3.4, derde lid, Vb kan, tenzij het doel waarvoor de vreemdeling in Nederland wil verblijven een zodanig verband houdt met de situatie in het land van herkomst dat voor de beoordeling daarvan naar het oordeel van verweerder de indiening van een aanvraag als bedoeld in artikel 28 Vw noodzakelijk is, verweerder de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, verlenen onder een andere beperking dan genoemd in het eerste lid van dat artikel.
2.8 Verweerder heeft zich, samengevat, op het volgende standpunt gesteld. De aanvraag van verzoeker is afgewezen omdat hij niet beschikt over een geldige mvv en niet kan worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Niet gebleken is dat verzoeker valt onder een van de categorieën vrijgestelde vreemdelingen genoemd in artikel 17 Vw, dan wel artikel 3.71, tweede lid, Vb. Voorts leidt toepassing van het mvv-vereiste volgens verweerder niet tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de aanvraag met toepassing van artikel 4:6 Awb afgewezen omdat verzoeker reeds eerder een verblijfsvergunning heeft aangevraagd voor het doel ‘conform beschikking staatssecretaris’ en hij ter onderbouwing van de onderhavige aanvraag geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht.
2.9 Verzoeker heeft hiertegen, samengevat, aangevoerd dat hij zich beroept op de hardheidsclausule. De ouders van verzoeker zijn in Mali in 1999 vermoord. Voorts heeft verzoeker in zijn land van herkomst geen sociale opvang in eigen kring. Hij heeft geen familie of andere bekenden in Mali.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.10 Uit het ne bis in idem beginsel vloeit voort dat indien na een eerder afwijzend besluit een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, voorshands moet worden aangenomen dat laatstgenoemd besluit door de bestuursrechter niet mag worden getoetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dat geldt ook indien uit hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet.
2.11 De voorzieningenrechter beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd en bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Dergelijke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden rechtvaardigen echter geen nieuwe rechterlijke beoordeling, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
2.12 De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker reeds eerder, op 10 juni 2004, een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘conform beschikking staatssecretaris’ met een gelijk beroep op de hardheidsclausule. Bij besluit van 16 augustus 2004 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat verzoeker niet beschikt over een mvv en niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Het onderhavige besluit is materieel vergelijkbaar met het besluit van 16 augustus 2004.
2.13 De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker niet heeft gesteld dat sinds 16 augustus 2004 een voor hem relevante wijziging van het recht heeft plaatsgevonden. Nu verzoeker tevens geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft gesteld, luidt de conclusie dat het besluit door de voorzieningenrechter niet inhoudelijk kan worden getoetst.
2.14 De voorzieningenrechter zal het bezwaar ongegrond verklaren en het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.15 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het bezwaar ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.S. Kiliç, voorzieningenrechter, en op 9 september 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van A.J. Vervoordeldonk, griffier.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.