ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ6981

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/23076
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en meldplicht in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 juli 2009 uitspraak gedaan in een geschil over de vreemdelingenbewaring van eiser, een Iraakse nationaliteit, die in een asielzoekerscentrum verbleef. Eiser was in vreemdelingenbewaring gesteld op 25 juni 2009, na een ongegrond verklaard beroep tegen zijn herhaalde asielaanvraag. Eiser had zich gehouden aan zijn meldplicht en was verschenen bij vertrekgesprekken, maar werd zonder voorafgaande vordering in bewaring genomen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende feiten waren om te concluderen dat eiser zich aan zijn uitzetting onttrok. De rechtbank stelde vast dat verweerder niet in redelijkheid kon menen dat de openbare orde de inbewaringstelling vorderde, aangezien eiser zich aan zijn meldplicht hield en er geen reëel zicht op uitzetting naar Irak was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de onmiddellijke opheffing van de bewaring en kende eiser een schadevergoeding toe van € 1145,00 voor de onterecht opgelegde vrijheidsontneming. Tevens werden de proceskosten van eiser vergoed tot een bedrag van € 644,00. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het opleggen van vreemdelingenbewaring en de verplichting van de overheid om adequaat te handelen in uitzettingsprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 09 / 23076
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
V-nr: *
in het geding tussen:
eiser [naam], geboren [datum] in 1986, van Iraakse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. M.I. Vennik, advocaat te Amsterdam
en:
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Söylemez, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Procesverloop
Op 25 juni 2009 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 25 juni 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 strekt het beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 7 juli 2009. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig T. Sharaf als tolk in de Koerdische taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Overwegingen
1. Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Eiser verblijft in het AZC Leusden. Het beroepschrift van eiser in zijn herhaalde asielprocedure is op 20 maart 2009 door de rechtbank ongegrond verklaard. Het bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State hiertegen indiende hoger beroep ontbeert schorsende werking.
Eiser voldoet in het AZC Leusden aan de hem opgelegde meldplicht. Op 11 juni 2009 is met eiser een vertrekgesprek gehouden. Bij gelegenheid van dit gesprek deelde K. Azouagh, regievoerder vertrek, Dienst Terugkeer en Vertrek, eiser mee dat de vreemdelingenpolitie eiser zal vorderen voor het invullen van het laissez passer aanvraagformulier, alsmede dat eiser, indien hij naar aanleiding van deze vordering het invullen van een dergelijk aanvraagformulier weigert, in vreemdelingenbewaring zal worden genomen.
Twee weken later, bij het nakomen van zijn meldplicht, wordt eiser, in strijd met hetgeen in het vertrekgesprek van 11 juni 2009 aan hem is medegedeeld, in vreemdelingenbewaring genomen, zonder dat hij voordien gevorderd is dan wel hem de gelegenheid is geboden de laissez passer aanvraag in te vullen en te ondertekenen.
Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat aan de vreemdelingenbewaring ten onrechte ten grondslag is gelegd dat eiser onvoldoende meewerkt aan zijn uitzetting naar Irak. Eiser houdt zich immers aan zijn meldplicht en is op alle vertrekgesprekken verschenen.
Overigens werkt verweerder onvoldoende voortvarend aan eisers uitzetting. Uit het dossier blijkt niet dat er na de inbewaringstelling van eiser op 25 juni 2009 nog nadere uitzettingshandelingen zijn verricht.
Verder meent eiser dat er geen reëel zicht op uitzetting op redelijke termijn naar Irak is. Verweerder blijft in gebreke aan te geven waarheen eiser verwijderd zal worden, Noord Irak, een gebied waar al langere tijd geen vluchten meer naar vertrekken of Bagdad, een gebied waar sprake is van een binnenlands conflict.
Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard, aldus eiser.
2. Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Eiser verblijft niet rechtmatig in Nederland, nu aan het hoger beroep geen schorsende werking toekomt. Eiser is in vreemdelingenbewaring genomen nu hij bij 4 vertrekgesprekken onomwonden heeft aangegeven niet naar Irak te zullen terugkeren. Hij heeft op 11 juni 2009 aan de regievoerder aangegeven niet te zullen meewerken aan het invullen van het laissez passer aanvraagformulier. Ook heeft eiser op geen enkele wijze zelf actie ondernomen ter voorbereiding van zijn verwijdering naar Irak.
Ten aanzien van de voortvarendheid stelt verweerder zich op het standpunt dat voldoende voortvarend is gehandeld. Op 25 juni 2009 is eiser in vreemdelingenbewaring genomen, op 26 juni 2009 is hij overgeplaatst naar de detentieboot in Dordrecht en op 6 juli 2009 is met hem opnieuw een vertrekgesprek gevoerd.
Aangaande het zicht op uitzetting meent verweerder dat er recent wel uitzettingen naar zowel Noord Irak als Centraal Irak hebben plaats gevonden. Verwijdering kan via een laissez passer of EU document.
Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
3. De rechtbank overweegt het volgende.
Gesteld en niet weersproken is dat eiser zich, ook nadat zijn beroepschrift ongegrond is verklaard, aan zijn meldplicht op het AZC waar hij verblijft heeft gehouden. Eiser houdt zich derhalve aan het over hem uitgeoefende toezicht.
Op 11 juni 2009 heeft verweerder, zoals blijkt uit het verslag van het vertrekgesprek, bij monde van de Dienst Terugkeer en Vertrek aangegeven dat eiser door de vreemdelingenpolitie zal worden gevorderd voor het invullen van een laissez passer-aanvraagformulier alsmede dat hij, indien hij dit weigert, in vreemdelingenbewaring zal worden genomen. Gesteld en niet weersproken is dat een dergelijke nadere vordering niet heeft plaatsgevonden; op 25 juni 2009 is eiser, bij het nakomen van zijn meldplicht, rauwelijks in vreemdelingenbewaring genomen.
Voorts oordeelt de rechtbank dat onvoldoende is gebleken dat eiser onvoldoende medewerking verleent aan zijn uitzetting naar Irak. Verweerder verwijst ter zitting naar een viertal vertrekgesprekken welke met eiser zouden zijn gevoerd, doch in het dossier bevinden zich slechts verslagen van een tweetal gesprekken, op respectievelijk 1 december 2008 en 11 juni 2009. Derhalve is de stelling van verweerder dat eiser onvoldoende medewerking verleent, en dat dit blijkt uit eisers opstelling gedurende een viertal met hem gehouden vertrekgesprekken, niet toereikend onderbouwd.
Gegeven deze omstandigheden, bezien in onderling verband en samenhang, kan in redelijkheid niet worden volgehouden dat er feiten en omstandigheden zijn welke het vermoeden rechtvaardigen dat eiser zich aan zijn uitzetting zal onttrekken. Verweerder heeft dan ook niet in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat de bewaring door de openbare orde wordt gevorderd. Verweerder heeft daarnaast niet kunnen overgaan tot het toepassen van het “ultimum remedium” van bewaring zonder eiser, zoals was toegezegd, nogmaals te vorderen het laissez passeraanvraagformulier in te vullen. Met name gezien de aan eiser gedane mededeling is de inbewaringstelling van eiser niet in redelijkheid gerechtvaardigd te achten.
De overige beroepsgronden behoeven gezien bovenstaande geen nadere bespreking.
4. De rechtbank concludeert op grond van artikel 59, eerste lid, juncto artikel 94, vierder lid, van de Vw 2000 dat de bewaring in strijd is met de wet en in redelijkheid bij afweging van alle betrokken belangen niet gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring.
5. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 105,-- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en € 80,-- per dag dat eiser in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 1145,00.
6. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat verweerder de bewaring onmiddellijk opheft;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 1145,-- (zegge: elfhonderdvijfenveertig euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 9 juli 2009 door mr. H.J.M. Baldinger, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Afschrift verzonden op:
Conc.: AvT
Coll:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.