ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ6326

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/29225
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van vreemdelingen naar Somaliland op basis van een Memorandum of Understanding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 augustus 2009 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring van een Somalische vreemdeling. De Staatssecretaris van Justitie had op 12 augustus 2009 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R. ter Haar, betwistte de rechtmatigheid van de bewaring en stelde dat er geen zicht was op uitzetting naar Somaliland. De rechtbank heeft de inhoud van een Memorandum of Understanding (MOU) tussen Nederland en Somaliland in overweging genomen, waaruit blijkt dat er mogelijkheden zijn voor zowel vrijwillige als gedwongen terugkeer van vreemdelingen naar Somaliland. De rechtbank oordeelde dat de informatie die door de verweerder was verstrekt over de afspraken met de Somalilandse autoriteiten voldoende was om te concluderen dat er zicht op uitzetting bestond. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk met betrekking tot vreemdelingenbewaring en de mogelijkheden voor uitzetting naar Somaliland.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 09/29225
Uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
[eiser],
geboren op [datum] 1982,
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
eiser,
gemachtigde: mr. R. ter Haar, advocaat te Emmeloord.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. De Staatssecretaris van Justitie, hierna verweerder, heeft op 12 augustus 2009 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000.
1.2. Eiser heeft hiertegen op 13 augustus 2009 beroep ingesteld bij de rechtbank. Ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw 2000 strekt het beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank en aan de gemachtigde van eiser toegezonden.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 24 augustus 2009. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen drs. B.H. Wezeman. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
2. Rechtsoverwegingen
2.1. In deze procedure dient op grond van de beroepsgronden te worden beoordeeld of de maatregel van bewaring niet in strijd is met de wet en of de maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2.2. Eiser heeft de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren, de bewaring op te heffen en schadevergoeding toe te kennen vanwege het ontbreken van zicht op uitzetting. Daartoe heeft eiser aangevoerd dat in het geval van Somalië het zicht op uitzetting problematisch is en voorts dat het maar de vraag is of de voorgenomen uitzetting wel geëffectueerd kan worden.
2.3. Verweerder heeft gesteld dat er wel sprake is van zicht op uitzetting naar Noord-Somalië, Somaliland. Uit het rapport taalanalyse van 24 april 2007 blijkt dat eiser niet uit Zuid-Somalië komt, maar uit Noord-Somalië. Op 20 augustus 2009 is de aanvraag voor toestemming tot inreis voor Somaliland (toestemmingsverklaring) verzonden naar de afdeling Bijzonder Vertrek van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V). Als die verklaring is ingediend, volgt binnen drie weken uitsluitsel over de vraag of de autoriteiten van Somaliland eiser terug willen nemen of niet. In het geval op de aanvraag om een toestemmingsverklaring geen antwoord komt, kan eiser op basis van het tussen de Nederlandse autoriteiten en die van Somaliland afgesloten Memorandum of Understanding (MOU) worden uitgezet naar Somaliland.
2.4. Ter zitting heeft verweerder het volgende verklaard over dit MOU.
Van 28 juni 2009 tot en met 3 juli 2009 heeft een ambtelijke missie van DT&V, bestaande uit de directie operationele ondersteuning en stafinhoudelijke ondersteuning en de staf van de ambassade in Nairobi, een bezoek gebracht aan Somaliland. De ambtelijke missie heeft gesprekken gevoerd met het ministerie van Resettlement, Rehabilitation en Reconstruction van Somaliland, zijnde de Somalilandse autoriteiten. De gesprekken hebben op 1 juli 2009 geleid tot een MOU. Het MOU voorziet in de mogelijkheid van (gedwongen) terugkeer van vreemdelingen uit Somaliland, waartoe ook Sool en Sanaag behoren. In de overeenkomst zijn ook de praktische voorwaarden voor terugkeer vastgelegd. Overeengekomen is dat vreemdelingen, die niet beschikken over eigen documenten, na vaststelling van de identiteit en nationaliteit kunnen terugkeren op basis van een EU-staat. Dat betekent, aldus verweerder, dat zowel een zelfstandige als een gedwongen terugkeer naar Somaliland mogelijk is. In de paragrafen 4 en 5 van het MOU staat dat gedwongen terugkeer te allen tijde mogelijk is en dat de terugkeer van vreemdelingen geleidelijk, humaan en in redelijke aantallen zal plaatsvinden. Daarnaast hebben Daallo Airlines en African Express Airways aangegeven ook bij gedwongen terugkeer op basis van het MOU mensen mee te willen nemen naar Somaliland.
2.5. In eerdere uitspraken – onder meer de uitspraak van 11 augustus 2009 (Awb 09/26998, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN: BJ5464) – heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats geoordeeld dat de stelling van verweerder dat het MOU ertoe leidt dat gedwongen uitzetting naar Somaliland wel mogelijk is, niet kan worden gevolgd nu in die zaken deze stelling uitdrukkelijk door eiser was bestreden, verweerder het MOU niet ter beoordeling aan de rechtbank heeft overgelegd en verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt dat, anders dan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld in de uitspraak van 1 juli 2009 (200902298/1, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN: BJ1600), feitelijke uitzetting naar Somalië wel tot de mogelijkheden behoort.
Anders dan in die zaken heeft verweerder thans concrete en gedetailleerde informatie verstrekt over de wijze van totstandkoming van het MOU en de inhoud ervan. Voorts heeft verweerder voldoende inzichtelijk gemaakt hoe het traject inzake uitzetting naar Noord-Somalië verloopt. Verweerder heeft aangegeven dat het MOU op verzoek van de autoriteiten van Somaliland niet openbaar kan worden gemaakt. Dit levert volgens eiser het vermoeden op dat sprake is van een geheime paragraaf. Daarnaast bestaat volgens eiser de mogelijkheid dat verweerder de inhoud van het MOU selectief naar voren heeft gebracht. De rechtbank ziet in deze algemene opmerkingen van eiser echter geen grond om te twijfelen aan de juistheid van de informatie die door verweerder ter zitting mondeling is meegedeeld.
2.6. De onderhavige situatie verschilt van die waarop de eerder genoemde uitspraak van de AbRS van 1 juli 2009 betrekking heeft. Die uitspraak was immers gebaseerd op de informatie van verweerder dat hem de mogelijkheid ontbreekt om een vreemdeling onder dwang te doen terugkeren naar Somalië en dat Daallo Airlines bereid is vreemdelingen van Somalische nationaliteit in het geval van vrijwillige terugkeer mee te nemen. De door verweerder thans ter zitting weergegeven inhoud van het MOU is een concreet aanknopingspunt die de verwachting rechtvaardigt dat, anders dan voorheen, op korte termijn zal kunnen worden overgegaan tot uitzetting van vreemdelingen naar Somaliland. Op grond van de door verweerder ter zitting gegeven uiteenzetting over de met de autoriteiten van Somaliland gemaakte afspraken, die zijn neergelegd in het MOU, waaronder de afspraak dat vreemdelingen, die niet in het bezit zijn van documenten, na vaststelling van hun identiteit en nationaliteit kunnen terugkeren op basis van een EU-staat en de afspraak dat zowel een vrijwillige als een gedwongen terugkeer mogelijk zijn en voorts de bereidheid van eerder genoemde luchtvaartmaatschappijen vreemdelingen óók in het geval van gedwongen terugkeer te willen vervoeren naar Somaliland, kan naar het oordeel van de rechtbank thans niet worden gezegd dat in zijn algemeenheid geen sprake is van zicht op uitzetting binnen afzienbare termijn naar Somaliland.
2.7. Nu verweerder voornemens is een aanvraag voor toestemming tot inreis voor Somaliland bij de autoriteiten van Somaliland in te dienen, bestaat zicht op uitzetting van eiser. Eiser heeft weliswaar gesteld niet bekend te zijn bij de autoriteiten van Somaliland, maar het is aan de autoriteiten van Somaliland om te beoordelen of toestemming tot inreis wordt verleend. Er is vooralsnog geen grond om aan te nemen dat deze toestemming niet zal worden verleend, te meer nu volgens het rapport taalanalyse van 24 april 2007 eiser uit Noord-Somalië afkomstig is.
2.8. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond en bestaat geen aanleiding om schadevergoeding toe te kennen.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. S.M. Schothorst en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van H.M. Eleveld als griffier op 27 augustus 2009.
Griffier Rechter
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage) onder vermelding van ‘Hoger beroep vreemdelingenzaken’. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: