ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ6307

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/26284
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vreemdelingenbewaring na strafrechtelijke detentie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 augustus 2009 uitspraak gedaan over de onrechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van eiser, die op 15 juli 2009 in vreemdelingenbewaring werd gesteld na het beëindigen van zijn strafrechtelijke detentie op 13 juli 2009. De rechtbank constateerde dat de processen-verbaal van 15 en 16 juli 2009 onjuist waren, omdat daarin werd vermeld dat eiser op 13 juli 2009 op grond van artikel 50 van de Vreemdelingenwet 2000 was opgehouden, terwijl dit niet het geval was. De rechtbank oordeelde dat de verbalisant opzettelijk onjuiste processen-verbaal had opgemaakt om een rechtsgrond voor de vrijheidsontneming te creëren, wat in strijd was met de waarheid. Dit leidde tot de conclusie dat de maatregel van meet af aan onrechtmatig was geweest.

Eiser had op 21 juli 2009 beroep ingesteld tegen de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank behandelde het beroep op 30 juli 2009, waarbij eiser in persoon verscheen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank schorste het onderzoek om verweerder in de gelegenheid te stellen aanvullende informatie te verstrekken. Na het indienen van deze informatie, werd het onderzoek op 11 augustus 2009 hervat.

De rechtbank oordeelde dat verweerder ernstig tekort was geschoten in zijn plicht om de rechtbank te informeren over de oplegging en voortduring van de maatregel, zoals vereist door artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de onmiddellijke opheffing van de bewaring en kende eiser een schadevergoeding toe van € 2.320,-- voor de onterechtelijke vrijheidsontneming. Tevens werden de proceskosten van eiser vergoed tot een bedrag van € 805,--. De uitspraak benadrukt het belang van waarheidsgetrouwe processen-verbaal en de verantwoordelijkheden van de autoriteiten in vreemdelingenzaken.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 09/26284
V-nr: *
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
in het geding tussen:
eiser [naam], geboren [datum] in 1985, van (gestelde) Marokkaanse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. M.I. Vennik, advocaat te Amsterdam,
en:
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. G.M.F. Mensink, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Procesverloop
Eiser is op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 21 juli 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 30 juli 2009. Eiser is daar in persoon verschenen en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig M. Essebai, tolk in de Arabische taal. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst ten einde verweerder in de gelegenheid te stellen aanvullende informatie te verstrekken.
Bij brief van 3 augustus 2009 heeft verweerder nadere inlichtingen verschaft. Eiser heeft hierop bij brief van 4 augustus 2009 gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is op 11 augustus 2009 hervat. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. F.D.W. Siccama, die waarnam voor mr. M.I. Vennik. Namens verweerder is verschenen mr. K.E.V.M. van der Velde. Tevens was ter zitting aanwezig M. Essebai, tolk in de Arabische taal.
2. Overwegingen
1.1. Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. De bewaring van eiser is op 15 juli 2009 om 15.15 uur aangevangen. Eiser zat hiervoor in strafrechtelijke detentie. Op 13 juli 2009 eindigde deze detentie. Dit is pas doorgedrongen bij verweerder op 15 juli 2009. In het proces-verbaal (proces-verbaal) van overbrenging en ophouding staat dat eiser al op 13 juli 2009 in vreemdelingenrechtelijke ophouding is gegaan. Aangezien eiser pas op 15 juli 2009 in bewaring is gesteld, was er geen titel voor een vrijheidsontnemende maatregel vanaf 13 juli 2009. De bewaring in aansluiting op de strafrechtelijke detentie is onrechtmatig. Verweerder heeft geconstrueerd dat eiser op 13 juli 2009 is opgehouden terwijl pas op 15 juli 2009 bekend werd dat de voorlopige hechtenis was opgeheven. Subsidiair stelt eiser dat de belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen. Opmerkelijk is dat de twee processen-verbaal van overbrenging en ophouding melden dat eiser in vreemdelingenrechtelijke ophouding is gegaan op maandag 13 juli 2009. Afgaande op deze processen-verbaal heeft de ophouding veel langer dan de toegestane zes uren geduurd.
1.2. In zijn nadere reactie van 4 augustus 2009 heeft eiser het volgende toegevoegd. Het aanvullend proces-verbaal van 3 augustus 2009 verschaft onvoldoende opheldering. In dit proces-verbaal wordt door een andere verbalisant gerelateerd dat het “juister en in overeenstemming met de werkelijkheid” is dat eiser tussen 13 juli 2009 en 15 juli 2009 tot 14.00 uur in strafdetentie dan wel voorlopige hechtenis heeft gezeten. Het blijft onduidelijk waarop dit is gebaseerd. Van belang is dat uit de voortgangsrapportage blijkt dat is verzocht de maatregel van inbewaringstelling te antedateren. Verder is niet nader toegelicht wat er op 15 juli 2009 tussen 12.00 uur en 15.00 uur is gebeurd.
2.1. Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Bij beschikking van 15 juli 2009 heeft het gerechtshof Amsterdam beslist dat de voorlopige hechtenis al op 13 juli 2009 had moeten worden opgeheven. Deze beslissing dateert van 15 juli 2009. Op diezelfde datum om 14.00 uur wist verweerder dat de titel voor strafrechtelijke detentie was komen te vervallen. De processen-verbaal van 15 en 16 juli 2009, opgemaakt door K. Slingerland, gedingstukken 3 en 4, vermelden ten onrechte dat eiser vanaf 13 juli 2009 om 12.00 uur is opgehouden op grond van artikel 50, tweede of derde lid, van de Vw 2000. Op 15 juli 2009 heeft verweerder er alles aan gedaan om eiser zo snel mogelijk in vreemdelingenbewaring te stellen. Of eiser vanaf 13 juli 2009 tot het moment van zijn vreemdelingrechtelijke ophouding en inbewaringstelling op 15 juli 2009 onterecht heeft vastgezeten ligt hier niet ter toetsing voor.
2.2. Op 3 augustus 2009 heeft verweerder een aanvullend proces-verbaal, gedateerd 3 augustus 2009, overgelegd. Het aanvullende proces-verbaal is opgemaakt door de verbalisant A. Twigt, omdat de verbalisant K. Slingerland daartoe wegens vakantie niet in staat was. Uit dit proces-verbaal blijkt afdoende dat het vreemdelingrechtelijke traject is aangevangen op 15 juli 2009 om 14.00 uur, toen bekend werd dat de voorlopige hechtenis van eiser diende te worden opgeheven.
De rechtbank overweegt het volgende.
3. De rechtbank gaat er op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting van 11 augustus 2009 van uit dat eisers strafrechtelijke detentie eindigde op 13 juli 2009. Door een omissie van de strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, zittinghoudende te Arnhem, is pas op 15 juli 2009 zijn invrijheidstelling bevolen. Op diezelfde dag is hij in vreemdelingenbewaring gesteld.
4. Het proces-verbaal van 15 juli 2009, gedingstuk 3, houdt het volgende in.
“Model M111-A Proces-verbaal van overbrenging / ophouding
Proces-verbaal van overbrenging en ophouding (art. 50 tweede of derde lid van de Vreemdelingenwet).
OVERBRENGING EN OPHOUDING NA STRAFRECHTELIJKE DETENTIE
Ik, Klaas Slingerland, Hoofdinspecteur van regionaal politiekorps Hollands Midden, ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen, tevens hulpofficier van justitie, verklaar het volgende:
Tot woensdag 15-7-2009 om 08.00 uur bevond de vreemdeling zich noemende [eiser] zich in strafrechtelijke detentie in [naam] een detentiecentrum .
De vreemdeling werd in het detentiecentrum [naam] vanaf maandag 13 juli 2009, om 12.00 uur opgehouden op grond van artikel 50 tweede of derde lid van de Vreemdelingenwet 2000. Naar aanleiding van een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem werd op 13 juli 2009 besloten de voorlopige hechtenis van eiser op te heffen. Dit werd echter pas op 15 juli 2009 bekend bij afdeling bevolking van het detentiecentrum [naam] en bij de DT&V van het ministerie van Justitie. Direct nadat bekend werd dat de voorlopige hechtenis van betrokkene was opgeheven werd hij ten spoedigste in bewaring gesteld. Voor de uitspraak van het Gerechtshof was betrokkene reeds schriftelijk op de hoogte gesteld dat hij bij invrijheidstelling direct in vreemdelingenbewaring zou worden gesteld.
(…)
Ik heb dit proces-verbaal op ambtseed opgemaakt, gesloten en ondertekend [te, plaatsnaam] op woensdag 15-07-2009.
de Hoofdinspecteur van politie Hollands Midden K. Slingerland.”
5. Het proces-verbaal van 16 juli 2009, gedingstuk 4, is volgens het opschrift een aanvullend proces-verbaal. In dat proces-verbaal, met als aanhef “Ophouding na strafrechtelijke detentie / voorlopige hechtenis”, legt dezelfde verbalisant een woordelijk gelijke verklaring af als in het proces-verbaal van de dag daarvoor.
6. Het proces-verbaal van 3 augustus 2009, opgemaakt door de verbalisant A. Twigt, houdt onder meer in dat in de processen-verbaal van 15 en 16 juli 2009 ten onrechte is vermeld dat eiser op 13 juli 2009 om 12.00 uur op grond van artikel 50, tweede of derde lid, van de Vw 2000 is opgehouden.
7. De rechtbank constateert dat de processen-verbaal van 15 en 16 juli 2009 in strijd met de waarheid vermelden dat op 13 juli 2009 gebruik is gemaakt van een vreemdelingrechtelijke bevoegdheid tot vrijheidsontneming. De rechtbank stelt verder vast dat deze onjuistheid pas is hersteld nadat de gemachtigde van eiser daarop ter zitting van 30 juli 2009 had gewezen en de rechtbank om een nader proces-verbaal had gevraagd. Anders dan door de rechtbank verzocht is het proces-verbaal van 3 augustus 2009 niet opgemaakt door K. Slingerland. Een verklaring van hem zelf over de achtergrond van de totstandkoming van het onjuiste proces-verbaal is dus achterwege gebleven.
8. De rechtbank acht aannemelijk dat de verbalisant Slingerland, na kennisneming van de beslissing van het gerechtshof op 15 juli 2009, heeft getracht alsnog een rechtsgrond te creëren voor de vrijheidsontneming van eiser van 13 tot 15 juli 2009. Een andere verklaring voor de onjuiste processen-verbaal is niet gegeven en ligt ook niet voor de hand. Verder heeft verweerder ter zitting een vergelijkbare uitleg gegeven aan het de gang van zaken, namelijk dat de verbalisant in paniek een gat heeft willen dichten. Uit de voortgangsrapportage blijkt voorts dat er op 15 juli 2009 contact is geweest tussen R.G.N.M. Droog van de Dienst Terugkeer en Vertrek enerzijds en de verbalisant Slingerland en een medewerker van de afdeling Bevolking van de Penitentiaire Inrichting [naam] anderzijds. Tegenover die laatste medewerker heeft de heer Droog desgevraagd te kennen gegeven dat de datum van inbewaringstelling niet kan worden geantedateerd. Ook dit duidt op de wens om achteraf een vreemdelingrechtelijke titel voor vrijheidsontneming te creëren.
9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de processen-verbaal van 15 en 16 juli 2009 opzettelijk in strijd met de waarheid zijn opgemaakt met het doel om een niet bestaande titel voor vrijheidsontneming in het leven te roepen. Dit is een ernstige constatering. Niet alleen de rechtbank maar alle betrokkenen moeten er van kunnen uitgaan dat een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal de werkelijkheid weergeeft. Het is in geen geval acceptabel dat een proces-verbaal opzettelijk onjuistheden bevat.
10. De processen-verbaal van 15 en 16 juli 2009 zijn door verweerder in het kader van de op hem ingevolge artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) rustende inlichtingenplicht aan de rechtbank gezonden. Pas ter zitting en nadat dit punt door de gemachtigde van eiser ter sprake was gebracht heeft verweerder erkend dat de processen-verbaal onjuistheden bevatten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aldus ernstig is tekortgeschoten in zijn plicht de rechtbank inlichtingen omtrent de oplegging en voortduring van de maatregel te verschaffen. Zij ziet aanleiding daaraan op grond van artikel 8:31 van de Awb het gevolg te verbinden dat de maatregel van meet af aan onrechtmatig is geweest. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en de onmiddellijke opheffing van de bewaring bevelen. Daarbij is in aanmerking genomen dat van de kant van verweerder geen bijzondere belangen zijn gesteld die, ondanks het geconstateerde verzuim, voortzetting van de maatregel rechtvaardigen.
11. De overige beroepsgronden behoeven geen behandeling.
12. De rechtbank ziet aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een schadevergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 80,-- per dag dat eiser vanaf 15 juli 2009 in het huis van bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal (29 x € 80 =) € 2.320,--.
13. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 805,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat verweerder de bewaring onmiddellijk opheft;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van schade, groot € 2.320,-- (zegge: drieëntwintighonderd en twintig euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 805,-- (zegge: achthonderd en vijf euro), te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 13 augustus 2009 door mr. H.J. Fehmers, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Wiggen-van der Hoek, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Afschrift verzonden op:
Conc.: EvK
Coll:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.