ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ5841

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
330528 - HA RK 09-54
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bestuurders van Stichting Optas en verzoek tot benoeming nieuwe bestuurders

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 26 augustus 2009 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de Stichting Belangenbehartiging Persioengerechtigden van de Vervoer- en Havenbedrijven. De verzoekster vroeg om de ontslag van de bestuurders van Stichting Optas en om de benoeming van nieuwe bestuurders, met veroordeling van de huidige bestuurders in de kosten van de procedure. De verzoekster stelde dat de bestuurders in strijd met de wet en de statuten hadden gehandeld en zich schuldig hadden gemaakt aan wanbeheer. De rechtbank heeft de verzoeken afgewezen en de verzoekster veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank overwoog dat verzoekster als belanghebbende kon worden aangemerkt, maar dat de bestuurders van Stichting Optas niet in strijd met de wet of de statuten hadden gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de besluiten van de bestuurders, waaronder de wijziging van de statuten en de verkoop van aandelen aan Aegon Nederland NV, binnen hun beleidsvrijheid vielen en niet als onrechtmatig konden worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van financieel wanbeheer en dat de verzoekster niet had aangetoond dat de bestuurders zich schuldig hadden gemaakt aan wanbeleid. De beslissing van de rechtbank werd openbaar uitgesproken en de verzoekster werd veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 330528 / HA RK 09-54
Beschikking van 26 augustus 2009
in de zaak van
de stichting
STICHTING BELANGENBEHARTIGING PERSIOENGERECHTIGDEN VAN DE VERVOER- EN HAVENBEDRIJVEN,
gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,
advocaat mr. R.B. Gerretsen,
tegen
1. [verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
2. [verweerder 2],
wonende te [woonplaats],
3. [verweerder 3],
wonende te [woonplaats],
4. [verweerder 4],
wonende te [woonplaats],
5. [verweerder 5],
wonende te [woonplaats],
tezamen vormende het bestuur van Stichting Optas,
gevestigd te 's-Gravenhage,
verweerders,
advocaat mr. R.S. Meijer.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, binnengekomen op de griffie van de rechtbank op 12 februari 2009, met producties (nrs. 1 tot en met 70);
- het verweerschrift, binnengekomen op de griffie van de rechtbank op 6 mei 2009, met producties (nrs. 1 tot en met 32);
- de brief van verzoekster van 26 mei 2009 met producties (nrs. 71 tot en met 73);
- de brief van verzoekster van 28 mei 2009 met producties (nrs. 74 tot en met 76);
- de fax van verweerders van 2 juni 2009 met producties (nrs. 33 en 34);
- de fax van verweerders van 3 juni 2009.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juni 2009.
Namens verzoekster zijn verschenen [bestuursleden], en mr. R.B. Gerretsen en mr. G.J.R. Kalsbeek, beiden advocaat te Rotterdam.
Aan verweerders zijde zijn verschenen [verweerders 2 en 5] vergezeld van mr. R.S. Meijer advocaat te 's-Gravenhage. Tevens is tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd namens Stichting Optas, waarvoor als advocaat optraden mr. J.W. van der Staay en mr. S.E. von Dewall te Amsterdam.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben verzoekster, verweerders alsmede Stichting Optas hun pleitnotities overgelegd.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft verzoekster de rechtbank een voorlopige voorziening gevraagd, die ertoe strekt verweerders te verbieden, zolang de onderhavige beschikking niet zal zijn gegeven, onttrekkingen aan het vermogen van Stichting Optas te verrichten. De rechtbank heeft deze gevraagde voorlopige voorziening afgewezen. Deze beslissing is tijdens de mondelinge behandeling aan partijen medegedeeld.
2. De feiten
2.1 Op 3 mei 1948 werd opgericht Stichting Pensioenfonds voor de Vervoer- en Havenbedrijven (hierna: "Stichting PVH"). Stichting PVH was een zogenaamd bedrijfstakpensioenfonds, waarin ten aanzien van een groot aantal werknemers uit de vervoer-, haven- en aanverwante bedrijven en instellingen pensioenvoorzieningen waren ondergebracht. Het bestuur van Stichting PVH was paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van havenwerkgevers en -werknemers.
2.2 Op 11 december 1990 heeft Stichting PVH de naamloze vennootschap Optas Pensioenen NV opgericht. Deze vennootschap moest als pensioenverzekeraar fungeren voor (kantoor)personeel dat niet onder de PVH regeling viel. In eerste aanleg werden de aandelen gehouden door Stichting PVH. Op 28 maart 1991 heeft Stichting PVH een andere stichting opgericht om de aandelen in pensioenverzekeraar Optas Pensioenen NV te houden. Aanvankelijk was de naam van deze stichting Stichting Optas. Later is deze naam gewijzigd in Stichting Optas Pensioenen.
2.3 Naast Optas Pensioenen NV werd op 31 maart 1994 Optas Schade NV opgericht, welke vennootschap zich toelegde op aanvullende invaliditeitsverzekeringen. De aandelen in laatstgenoemde vennootschap werden aanvankelijk gehouden door Stichting PVH en met ingang van 20 december 1994 door de enkele maanden eerder opgerichte Stichting Optas Schade.
2.4 In 1996 heeft het bestuur van Stichting PVH, naar aanleiding van de ontwikkelingen en gebeurtenissen van die tijd, besloten tot een herstructurering van de pensioenvoorzieningen. Uiteindelijk is gekozen voor een opzet via een pensioenverzekeraar in plaats van via een bedrijfstakpensioenfonds. De uitvoering van voormelde herstructurering vond plaats in de jaren 1997 en 1998.
2.5 Op 28 mei 1997 fuseerden Stichting Optas Pensioenen en Stichting Optas Schade tot Stichting Optas. Stichting Optas richtte op 29 mei 1997 de naamloze vennootschap Optas NV op. De aandelen in Optas Pensioenen NV en Optas Schade NV werden overgedragen aan Optas NV.
2.6 Per 31 december 1997 werd Stichting PVH omgezet in een naamloze vennootschap, genaamd Optas Pensioenen (II) NV. De aandelen van Optas Pensioenen (II) NV werden uitgegeven aan Optas NV. Het vermogen dat Stichting PVH bij de omzetting had (en de vruchten daarvan) werd(en) ingevolge het bepaalde in artikel 2:18 lid 6 BW beklemd.
2.7 Per 29 juni 1998 is Optas Pensioenen (II) NV gefuseerd met haar zustervennootschap Optas Pensioenen NV. Optas Pensioenen (II) NV was de verdwijnende vennootschap. Aandeelhoudster van Optas Pensioenen NV was en bleef Optas NV. De aandelen in Optas NV werden gehouden door Stichting Optas.
2.8 Op 28 juni 2007 heeft Stichting Optas haar aandelen in Optas NV overgedragen aan Aegon Nederland NV. Stichting Optas heeft voor de aandelen in Optas NV ruim € 1,5 miljard van Aegon Nederland NV ontvangen. Ingevolge de (huidige) statuten van Stichting Optas kan Stichting Optas haar vermogen aanwenden op een wijze die haar goeddunkt, onder meer door het verlenen van financiële steun aan of het zelf realiseren van projecten van algemeen maatschappelijk belang met een culturele, ideële of sociale strekking.
3. Het verzoek, de gronden daarvoor en het verweer
3.1. Het verzoek strekt ertoe om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, met onmiddellijke ingang verweerders te ontslaan als bestuurders van Stichting Optas onder benoeming van vijf nieuwe bestuurders, althans een zodanig aantal nieuwe bestuurders als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, met veroordeling van verweerders in de kosten van de procedure.
3.2. Aan dit verzoek heeft verzoekster ten grondslag gelegd dat de bestuurders hebben gehandeld in strijd met de wet en de statuten en/of dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan wanbeheer.
3.3. Verweerders hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De beoordeling
Belanghebbende
4.1 Voordat de rechtbank zal overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek zal zij eerst ingaan op het verweer dat verzoekster niet kwalificeert als belanghebbende in de zin van artikel 2:298 BW en dat het verzoek reeds op die grond dient te worden afgewezen.
4.2 De rechtbank vat de stellingen van verzoekster dat zij als belanghebbende moet worden aangemerkt aldus op dat zij (impliciet) verwijst naar de stellingen, die zij ten tijde van het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor bij de rechtbank Rotterdam (zaak-/rekestnummer: 291013 / HA RK 07-166) naar voren heeft gebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank dient verzoekster als belanghebbende te worden aangemerkt in de onderhavige procedure. Zij overweegt daartoe het volgende. Blijkens haar statuten stelt verzoekster zich ten doel de belangen te behartigen van (onder meer) werknemers en gewezen werknemers in de vervoer-, haven- en aanverwante bedrijven alsmede (andere) verzekerden bij Optas Pensioenen NV. Voorts is niet in geschil, dat verzoekster een representatief gedeelte van de groep werknemers wier pensioenrechten destijds waren ondergebracht bij Stichting PVH (en derhalve thans bij Optas Pensioenen NV) vertegenwoordigt. Het feit dat verzoekster wellicht daarnaast de belangen behartigt van andere groepen (werknemers) doet hieraan niet af. Gelet op de aard van de onderhavige procedure en genoemde doelstelling kan verzoekster naar het oordeel van de rechtbank door de uitkomst van deze procedure zodanig in een eigen belang worden getroffen dat zij in de onderhavige procedure behoort te mogen opkomen ter bescherming van dat belang. Derhalve acht de rechtbank verzoekster ontvankelijk in haar verzoek.
Strijd met wet en/of statuten
4.3 Een bestuurder die iets doet of nalaat in strijd met de bepalingen van de wet of van de statuten, kan door de rechtbank worden ontslagen. Ten aanzien van de ontslaggrond 'strijd met bepalingen van de wet' geldt op basis van vaste jurisprudentie dat uitsluitend gevallen van uitgesproken onrechtmatig handelen als mogelijke grond voor ontslag worden aanvaard. Het moet gaan om bestuurshandelingen ten aanzien waarvan op het moment van het plegen van die handelingen redelijkerwijs geen verschil van mening over de onrechtmatigheid mogelijk was. De rechter dient niet te treden in het door het bestuur gevoerde beleid, maar dient dit beleid slechts marginaal op (on)rechtmatigheid te toetsen. De rechtbank ziet geen reden om in afwijking van deze - ook recente - jurisprudentie in het onderhavige geval een andere maatstaf te hanteren. Aangenomen moet worden dat ten aanzien van de ontslaggrond 'strijd met bepalingen van de statuten' een soortgelijk criterium geldt.
4.4 Voorts kunnen, nu het onderhavige verzoek strekt tot het ontslag van de bestuurders van Stichting Optas, aan het in de vorige alinea genoemde criterium slechts worden getoetst besluiten en handelingen van het bestuur van die stichting. Gelet op het verwijt dat verzoekster de bestuurders van Stichting Optas in wezen maakt (kort gezegd: dat de bestuurders zich niets gelegen hebben laten liggen aan het doel waarvoor het vermogen door de havenwerkgevers en -werknemers bijeen is gebracht, dit te gelde hebben gemaakt door de aandelen in Optas NV aan Aegon te verkopen en de opbrengst naar eigen goeddunken menen te kunnen aanwenden) kunnen ten slotte alleen die besluiten en handelingen aan het meergenoemde criterium worden getoetst, die in verband staan met danwel geleid hebben tot - samengevat - de (uiteindelijke) verkoop van de aandelen in Optas NV aan Aegon. Voor zover verzoekster ageert tegen besluiten die genomen zijn door andere organen dan het bestuur van Stichting Optas of door organen van andere rechtspersonen binnen de Optas-groep en voor zover verzoekster ageert tegen besluiten of voorgenomen besluiten die niet in verband staan met de verkoop van de aandelen in Optas NV aan Aegon, heeft te gelden dat die niet kunnen leiden tot toewijzing van het verzoek.
4.5 Naar het oordeel van de rechtbank resteren - gelet op het voorgaande - twee verwijten die mogelijk relevant kunnen zijn voor de beoordeling van het verzoek en die derhalve hierna zullen worden getoetst. Dit zijn (1) de besluiten tot wijziging van de statuten van Stichting Optas, en dan met name de statutenwijziging van 31 mei 2000, waarbij in de statuten de bevoegdheid werd opgenomen om aandelen in Optas NV en haar dochtermaatschappijen te verkopen of te vervreemden en de opbrengst aan te wenden op een wijze die Stichting Optas goed dunkt, en (2) de verkoop van de aandelen in Optas NV aan Aegon Nederland NV in 2007.
4.6 In de oprichtingsakte van Stichting Optas en in de versies van de statuten tot 31 mei 2000 was in de doelomschrijving van Stichting Optas niet voorzien in de mogelijkheid om de aandelen in de Optas-vennootschappen te verkopen of te vervreemden. Die mogelijkheid wordt voor de eerste keer opgenomen in artikel 2.3 van de statuten van Stichting Optas na de statutenwijziging van 31 mei 2000. Die statutenwijziging is tot stand gekomen op basis van de daaraan voorafgaande versie van de statuten: de versie van 4 mei 1999. Noch in artikel 11 van die statuten noch elders in de statuten was bepaald dat het bestuur voor dit besluit de goedkeuring van een ander orgaan of van derden nodig had. Het besluit tot de statutenwijziging van 31 mei 2000 levert in zoverre derhalve geen strijd met de statuten op, nu deze statutenwijziging met inachtneming van de daarvoor vigerende statuten is gerealiseerd. Hetzelfde geldt voor de statutenwijziging van 16 juni 2003, waarbij de aanwendingsmogelijkheden nader zijn omschreven.
4.7 Verzoekster heeft voorts aangevoerd dat met de opname van de bepaling die verkoop of vervreemding van aandelen mogelijk maakt, er een innerlijke tegenstrijdigheid in de statuten is ontstaan nu verkoop of vervreemding van de aandelen in de visie van verzoekster botst met de in artikel 2.1 van de statuten opgenomen doelstelling tot het houden van aandelen in - kort gezegd - Optas NV en haar dochtervennootschappen. De rechtbank volgt verzoekster hierin niet. Uit de omstandigheid dat Stichting Optas onder andere ten doel heeft het houden van aandelen in meergenoemde vennootschappen, kan niet een verplichting tot het houden van die aandelen worden afgeleid. Daarbij komt dat artikel 2.3 van de statuten zoals gewijzigd per 31 mei 2000 en/of 16 juni 2003 ook de mogelijkheid openlaat dat Stichting Optas slechts van bepaalde vennootschappen de aandelen vervreemdt of dat zij slechts een deel van de aandelen in - kortweg - de Optas-vennootschappen vervreemdt. Van innerlijke tegenstrijdigheid en daarmee van handelen in strijd met de statuten is derhalve geen sprake. Voor zover verzoekster heeft bedoeld te stellen dat met de statutenwijziging van 31 mei 2000 een innerlijke tegenstrijdigheid zou zijn ontstaan doordat verkoop of vervreemding van de aandelen zich niet zou verhouden tot de doelstelling van Stichting Optas om de continuïteit van de verschillende Optas-vennootschappen te waarborgen, overweegt de rechtbank dat ook in zoverre van innerlijke tegenstrijdigheid geen sprake is nu artikel 2.2 van de gewijzigde statuten bepaalt dat Stichting Optas genoemde continuïteit zoveel mogelijk dient te waarborgen "zolang de stichting (certificaten van) aandelen houdt in één of meer van de ... vennootschappen".
4.8 Een andere, eveneens door verzoekster aan de orde gestelde vraag is of de beslissing van de bestuurders van Stichting Optas om de statuten aldus te wijzigen dat verkoop en vervreemding van de aandelen in de Optas-vennootschappen mogelijk werd, tegen de achtergrond van het in de visie van verzoekster fundamentele uitgangspunt dat Stichting Optas de continuïteit van de Optas-vennootschappen en de door die vennootschappen uitgeoefende ondernemingen zoveel mogelijk diende te waarborgen, als uitgesproken onrechtmatig en daarmee in strijd met de wet danwel als - kennelijk - in strijd met de statuten dient te worden aangemerkt.
4.9 In hun verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling hebben verweerders gemotiveerd aangegeven waarom het bestuur van Stichting Optas destijds tot het besluit is gekomen om de statuten in voornoemde zin te wijzigen. Kort gezegd komt het erop neer dat de vrees bestond dat de Optas-verzekeringsgroep een te kleine speler was om op zelfstandige wijze te kunnen voortbestaan en dat de mogelijkheid zich zou kunnen voordoen dat de Optas-vennootschappen op termijn niet meer aan hun verplichtingen jegens de pensioengerechtigden zouden kunnen voldoen. In dat kader heeft het bestuur van (met name) Optas Pensioenen NV vele scenario's onderzocht, waaronder samenwerking en/of fusie met een andere partner.
4.10 Gelet op de hierboven onder 4.3 genoemde maatstaf, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat de continuïteit van de Optas-vennootschappen en/of de door die vennootschappen uitgeoefende ondernemingen niet kon zijn gediend met het creëren van de mogelijkheid tot vervreemding van de aandelen. In het verlengde hiervan is de rechtbank van oordeel dat het opnemen van de mogelijkheid tot verkoop of vervreemding van aandelen niet per se strijdig hoeft te zijn met de continuïteitsdoelstelling van Stichting Optas, omdat immers niet is uitgesloten dat de continuïteit van de Optas-vennootschappen en de door die vennootschappen uitgeoefende ondernemingen, gegeven de zich wijzigende omgeving, juist beter gediend kan zijn in andere handen. Voorts kan niet worden gezegd dat het bestuur van Stichting Optas, gegeven de genoemde ontwikkelingen, niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de statutaire mogelijkheid te openen om aandelen in de Optas-vennootschappen te verkopen of te vervreemden, zonder overigens op dat moment (in 2000) daadwerkelijk tot verkoop of vervreemding over te gaan. Derhalve kan ook niet worden geoordeeld dat het bestuur van Stichting Optas hiermee de haar toekomende beleidsvrijheid te buiten zou zijn gegaan. Ten slotte kan niet gezegd worden, zoals verzoekster heeft gesteld, dat een - uit de wet of de statuten voortvloeiende - zorgplicht ten opzichte van de bij Optas Pensioenen NV verzekerden meebrengt dat in het geheel niet tot (de mogelijkheid van) verkoop of vervreemding van Optas NV zou kunnen worden besloten, ook niet als daarmee bijvoorbeeld de continuïteit van de Optas-vennootschappen het beste zou zijn gediend. Voor zover verzoekster nog heeft aangevoerd dat in strijd met de Pensioenwet (of haar voorgangster de Pensioen- en Spaarfondsenwet) is gehandeld, is de rechtbank van oordeel dat Stichting Optas nimmer zelf als pensioenverzekeraar is opgetreden en derhalve de bepalingen in deze wetten noch rechtstreeks noch indirect op Stichting Optas van toepassing waren. Gelet op al het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat het bestuur van Stichting Optas uitgesproken onrechtmatig heeft gehandeld door haar statuten op genoemde wijze te wijzigen.
4.11 Verzoekster heeft vervolgens aangevoerd dat de (daadwerkelijke) verkoop van de aandelen in Optas NV aan Aegon in strijd met de wet of de statuten is omdat met de aandelen van Optas NV in handen van Aegon de continuïteit van (onder andere) Optas Pensioenen NV niet langer door Stichting Optas kan worden gewaarborgd, waardoor de belangen van de pensioengerechtigden geschaad worden of kunnen worden. Op basis van soortgelijke argumenten als hiervoor weergegeven ten aanzien van de beslissing om de statuten te wijzigen en vervreemding van de aandelen mogelijk te maken, oordeelt de rechtbank ook ten aanzien van de beslissing om de aandelen in Optas NV te verkopen (afwegende dat door verkoop aan Aegon Nederland NV in de visie van de bestuurders van Stichting Optas de continuïteit van de Optas-vennootschappen het beste is gewaarborgd) dat deze binnen de beleidsvrijheid van het bestuur van Stichting Optas viel, dat niet gezegd kan worden dat het bestuur in redelijkheid niet tot deze beslissing had kunnen komen en dat het besluit daartoe derhalve geen strijd met wet of statuten oplevert. De rechtbank voegt hier nog aan toe dat er door de verkoop van Optas NV aan Aegon Nederland NV feitelijk geen wijziging is gekomen in het beklemde vermogen van Optas Pensioenen NV. Zonder een daartoe strekkende rechterlijke goedkeuring is het immers niet toegestaan het beklemde vermogen, dat reeds sinds de omzetting van Stichting PVH als eigen vermogen bij (thans) Optas Pensioenen NV aanwezig is, voor een ander doel te gebruiken dan waarvoor het destijds volgens de statuten van Stichting PVH bestemd was. Het voorgaande brengt met zich dat naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden gezegd dat het bestuur van Stichting Optas uitgesproken onrechtmatig of (kennelijk) in strijd met de statuten heeft gehandeld door de aandelen in Optas NV te vervreemden.
4.12 Verzoekster heeft voorts betoogd dat het bestuur heeft gehandeld in strijd met artikel 2:285 lid 3 BW. De rechtbank volgt verzoekster hierin niet. Artikel 2:285 lid 3 BW bepaalt dat het doel van een stichting niet mag inhouden het doen van uitkeringen aan oprichters of aan hen die deel uitmaken van haar organen noch ook aan anderen, tenzij wat deze laatsten betreft de uitkeringen een ideële of sociale doelstelling hebben. Op geen enkel moment sinds haar oprichting hebben de statuten van Stichting Optas een met deze bepaling strijdige doelstelling gekend. Verzoekster heeft voorts geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat Stichting Optas op enig moment sinds haar oprichting een verboden uitkering heeft gedaan.
Wanbeheer
4.13 Verzoekster heeft ten slotte aangevoerd dat het handelen van het bestuur wanbeleid oplevert. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie met wanbeheer in de zin van artikel 2:298 BW wordt bedoeld financieel wanbeheer en niet wanbeleid in het algemeen. Nu verzoekster geen gronden heeft aangevoerd die de conclusie kunnen dragen dat sprake is van financieel wanbeheer dient haar verzoek op dit punt op die grond reeds te stranden. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, zelfs wanneer zou moeten worden aangenomen dat onder wanbeheer mede dient te worden begrepen wanbeleid in het algemeen, uit al het in de voorgaande alinea's overwogene volgt dat naar het oordeel van de rechtbank ook daarvan geen sprake is.
4.14 Nu de Rechtbank heeft geoordeeld dat verweerders niet hebben gehandeld in strijd met de wet of de statuten en zich eveneens niet schuldig hebben gemaakt aan wanbeheer dienen de door Stichting BPVH gedane verzoeken als weergegeven onder 3.1 te worden afgewezen. Verzoekster zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld.
5. De beslissing
De rechtbank
- wijst de verzoeken af;
- veroordeelt verzoekster in de proceskosten, aan de zijde van verweerders (inclusief Stichting Optas) tot op heden begroot op € 262,-- aan verschotten en € 904,-- aan salaris advocaat.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Joele, mr. W.G. de Boer en mr. C.W.D. Bom en is in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2009.