RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
X
van Guinese nationaliteit,
V-nummer:
eiser,
gemachtigde: mr. F. van Dijk, advocaat te Groningen.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. De Staatssecretaris van Justitie, hierna verweerder, heeft op 16 juli 2009 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000.
1.2. Eiser heeft hiertegen op 20 juli 2009 beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank en aan de gemachtigde van eiser toegezonden.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 3 augustus 2009. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. P.A.J. Mulders, optredend voor eisers gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen R.L.F. Zandbelt. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
1.5. Bij brief van 5 augustus 2009 heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 Algemene wet bestuursrecht wordt heropend. Aan verweerder heeft de rechtbank vragen voorgelegd. Verweerder heeft deze vragen bij brief van 11 augustus 2009 beantwoord. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft eiser bij brief van 12 augustus 2009 gereageerd.
1.6. Partijen hebben toestemming verleend voor het afdoen van de zaak zonder nadere behandeling ter zitting.
1.7. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
2.1. In deze procedure dient op grond van de beroepsgronden te worden beoordeeld of de maatregel van bewaring niet in strijd is met de wet en of de maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2.2. In de maatregel heeft verweerder het vermoeden van onttrekking aan de uitzetting gebaseerd op de omstandigheden dat eiser niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, zich niet gehouden heeft aan zijn vertrektermijn en geen middelen van bestaan heeft.
2.3. Eiser heeft de rechtbank verzocht de bewaring op te heffen en schadevergoeding toe te kennen. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat geen zicht op uitzetting bestaat naar Guinee. Het is volstrekt onduidelijk wat het traject ten aanzien van de beoogde terugkeer van vreemdelingen naar Guinee inhoudt. In het geval de vreemdeling meer dan een half jaar moet wachten op de afgifte van een laissez passer, is het de vraag of nog gesproken kan worden van een reëel zicht op uitzetting binnen afzienbare termijn. Eiser heeft hierbij gewezen op de brief van 26 februari 2009 van de ambassade van de republiek Guinee te Brussel. Uit die brief blijkt dat de ambassade niet bevoegd is paspoorten af te geven. De vraag is of de ambassade wel bevoegd is een laissez passer af te geven.
2.4. Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. Daartoe heeft verweerder aangevoerd dat wel degelijk zicht op uitzetting naar Guinee bestaat. De brief van 26 februari 2009 waar eiser naar heeft verwezen, betreft een andere situatie dan in het geval van eiser aan de orde is. Die brief ziet immers op de afgifte van paspoorten en niet op de afgifte van laissez passers. Van belang is dat in maart 2009 een afvaardiging van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) in Conakry in Guinee met de bevoegde autoriteiten heeft gesproken over de terugkeer van vreemdelingen, die stellen uit Guinee afkomstig te zijn dan wel van wie vermoed wordt dat hun herkomst in dat land ligt. In het geval van eiser is op 24 maart 2009 een aanvraag om een laissez passer ingediend. Verweerder heeft maandelijks gerappelleerd, laatstelijk op 27 juli 2009.
2.5. De rechtbank heeft bij brief van 5 augustus 2009 de volgende vragen aan verweerder voorgelegd. De vragen, alsmede de daarop door verweerder bij brief van 11 augustus 2009 gegeven antwoorden, zijn hierna integraal opgenomen.
“1. Hoeveel laissez passers zijn er in 2008 en in 2009 bij de Guinese autoriteiten aangevraagd?
In 2008 zijn er 83 laissez passer aanvragen bij de Guinese autoriteiten ingediend.
In 2009 zijn er 71 laissez passer aanvragen bij de Guinese autoriteiten ingediend.
2. Hoeveel laissez passers zijn er in 2008 en in 2009 door de Guinese autoriteiten verstrekt?
In 2008 zijn door de Guinese autoriteiten geen laissez passers verstrekt. Wel is er 1 nationaliteitsverklaring afgegeven.
In 2009 zijn door de Guinese autoriteiten 3 laissez passers verstrekt.
3. In het geval van verstrekking van een laissez passer verneemt de rechtbank graag over welk document dan wel welke documenten de desbetreffende vreemdeling(en) beschikte(n). U wordt verzocht daarbij onderscheid te maken tussen vreemdelingen die in persoon gepresenteerd zijn en vreemdelingen die niet in persoon gepresenteerd zijn.
In 2008 zijn geen laissez passers ontvangen, in 2009 zijn er drie laissez passers ontvangen. De betreffende vreemdelingen waarvoor een laissez passer is ontvangen zijn allen in persoon gepresenteerd aan de diplomatieke vertegenwoordiging van Guinee. In alle drie de gevallen zijn er geen identiteitsdocumenten overgelegd aan de diplomatieke vertegenwoordiging van Guinee. Noch bij de schriftelijke indiening van de laissez passer aanvraag noch bij de presentatie in persoon.
4. In het geval van verstrekking van een laissez passer, hoe lang was dan de periode tussen de aanvraag om een laissez passer en de daarop volgende verstrekking ervan?
De doorlooptijd tussen de aanvraag van een laissez passer en de verstrekking van een laissez passer is gemiddeld 147 dagen.
5. Wanneer is de laatste laissez passer verstrekt?
De laatste laissez passer is in juni 2009 verstrekt.
6. Ter zitting is door verweerder aangegeven dat geen presentaties in persoon meer plaatsvinden en dat aanvragen om een laissez passer alleen schriftelijk worden afgehandeld. Wat is daar de reden van?
Deze veronderstelling berust op een misverstand. Vreemdelingen waarvoor een aanvraag voor een laissez passer is ingediend worden allen in persoon gepresenteerd.
In maart 2009 heeft de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) een bezoek gebracht aan Guinee. Tijdens deze missie is op verzoek van de autoriteiten van Guinee afgesproken dat eerst de vreemdelingen die op dat moment (22 t/m 25 maart 2009) in bewaring verbleven in persoon gepresenteerd zouden worden. Pas nadat deze ongeveer twintig vreemdelingen waren gepresenteerd zouden de reguliere presentaties worden hervat.
Inmiddels zijn de reguliere presentaties weer hervat. Per presentatie kunnen vijf vreemdelingen gepresenteerd worden. Presentaties vinden in de regel een keer per maand plaats, nadat hiertoe een datum is overeengekomen met de Guinese autoriteiten.”
2.6. In reactie op de brief van verweerder van 11 augustus 2009 heeft eiser aangevoerd dat de doorlooptijd voor de afgifte van een laissez passer veel langer zal zijn dan de door verweerder aangegeven periode van 145 dagen. Voor de groep vreemdelingen, als bedoeld in het antwoord op vraag 6, welke groep kennelijk prioriteit geniet, zal in het merendeel van de gevallen de doorlooptijd meer dan zes maanden bedragen. Het resultaat van de in maart 2009 plaatsgevonden hebbende missie is dan ook uiterst mager. Dit is des te meer van belang, nu onduidelijk is in welke gevallen een laissez passer is afgegeven. In juni 2009 is de laatst verstrekte laissez passer afgegeven, dat is geruime tijd geleden. Verweerder heeft, aldus eiser, geenszins inzichtelijk gemaakt dat er binnen redelijke termijn zicht op uitzetting voor eiser bestaat.
2.7. Ten aanzien van de stelling van eiser dat geen zicht op uitzetting van eiser naar Guinee is, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de door verweerder in de brief van 11 augustus 2009 verstrekte informatie blijkt dat in 2008 geen laissez passers zijn verstrekt (enkel één nationaliteitsverklaring), en dat in 2009 drie laissez passers zijn afgegeven, waarvan de laatste in juni 2009. Afgezet tegen het aantal aanvragen (in 2008 en) in 2009 moet enerzijds worden geconstateerd dat geen sprake is van de afgifte van veel laissez passers, maar anderzijds kan, gegeven de door verweerder verstrekte informatie, niet worden vastgesteld dat geen sprake is van zicht op uitzetting binnen afzienbare termijn.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in maart 2009 een afvaardiging van DT&V in Guinee overleg heeft gevoerd met de Guinese autoriteiten, waarbij de presentatie van vreemdelingen is besproken en daarover ook afspraken zijn gemaakt met de Guinese autoriteiten. Met de Guinese autoriteiten is toen overeengekomen dat de vreemdelingen die op dat moment in bewaring waren gesteld gepresenteerd konden worden, alsmede dat daarna ook de reguliere presentaties zouden worden hervat. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat het laatste inmiddels is gebeurd, alsmede dat één keer in de maand een presentatie plaatsvindt waarbij vijf vreemdelingen kunnen worden gepresenteerd. Tevens slaat de rechtbank acht op het feit dat er in 2009 een verbetering is te zien ten opzichte van 2008 als het gaat om het aantal verstrekte laissez passers, waarbij zij opmerkt dat de laatste laissez passer nog vrij recent (in juni 2009) is afgegeven. In aansluiting daarop overweegt de rechtbank dat de inmiddels afgegeven laissez passers zijn verstrekt voor vreemdelingen die niet in het bezit waren van een identiteitsdocument. Het is derhalve ook in het geval van eiser niet uitgesloten dat ten behoeve van hem een laissez passer zal worden afgegeven.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de Guinese autoriteiten weigerachtig zouden zijn om laissez passers te verstrekken, ook niet als het gaat om ongedocumenteerde vreemdelingen. De door verweerder aangegeven gemiddelde doorlooptijd voor de afgifte van een laissez passer acht de rechtbank niet dermate lang, dat als gevolg daarvan geen sprake is van zicht op uitzetting binnen afzienbare termijn.
2.8. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond en bestaat geen aanleiding om schadevergoeding toe te kennen.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. M.J.C. Dijkstra en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van H.M. Eleveld als griffier op 14 augustus 2009.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage) onder vermelding van ‘Hoger beroep vreemdelingenzaken’. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.