ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ5461

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-920259-08
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met fatale gevolgen voor 70-jarige slachtoffer

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 16 juli 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, resulterend in de dood van een 70-jarige man. De mishandeling vond plaats op 13 mei 2008 in Leiden, waar de verdachte het slachtoffer met een vuist tegen de kaak sloeg, waardoor het slachtoffer ten val kwam en ernstig letsel opliep. Na een langdurige ziekenhuisopname van vier maanden overleed het slachtoffer op 11 september 2008 aan complicaties die voortvloeiden uit het opgelopen letsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op disproportionele wijze had gereageerd op de situatie, waarbij het slachtoffer ook een agressieve houding had aangenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dood van het slachtoffer redelijkerwijs aan de gedragingen van de verdachte kan worden toegerekend, ondanks de aanwezigheid van andere gezondheidsproblemen bij het slachtoffer. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 40 uur en een voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding door de jeugdreclassering. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die de kosten van de uitvaart had gemaakt. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verstandelijke beperking en de noodzaak voor behandeling en begeleiding.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/920259-08
Rolnummer 0006
Datum uitspraak: 16 juli 2009
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1992,
[adres]
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden met gesloten deuren ter terechtzitting van 2 juli 2009.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M.A. Keulen, en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. O.C. Bondam, advocaat te Wassenaar, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 mei 2008 te Leiden aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
( - een schedelfractuur/breuk van de schedel en/of
- een onderhuidse bloeduitstorting en/of
- een contusiehaard en/of
- een traumatische beschadiging van de hersenen)
(te weten een schedelbreuk en/of een zware hersenschudding en/of een onderhuidse bloeduitstorting in de hersenen), heeft toegebracht, door opzettelijk deze [slachtoffer] met kracht tegen diens gezicht/hoofd te slaan, waardoor deze [slachtoffer] ten val is gekomen, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad; (zware mishandeling terwijl het feit de de dood ten gevolge heeft)
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 2 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 mei 2008 te Leiden opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), met kracht tegen diens gezicht/hoofd heeft geslagen, waardoor deze [slachtoffer] ten val is gekomen, waardoor deze enig lichamelijk letsel
(- een schedelfractuur/breuk van de schedel en/of
- een onderhuidse bloeduitstorting en/of
- een contusiehaard en/of
- een traumatische beschadiging van de hersenen)
heeft bekomen, tengevolge waarvan deze is overleden (mishandeling terwijl het feit de dood ten gevolge heeft)
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 3 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of
een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 mei 2008 te Leiden opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), met kracht tegen diens gezicht/hoofd heeft geslagen, waardoor deze [slachtoffer] ten val is gekomen, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel
( - een schedelfractuur/breuk van de schedel en/of
- een onderhuidse bloeduitstorting en/of
- een contusiehaard en/of
- een traumatische beschadiging van de hersenen)
(een schedelbreuk en/of een zware hersenschudding en/of een onderhuidse bloeduitstorting in de hersenen) heeft bekomen, althans enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; (mishandeling terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft,
althans mishandeling)
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht
3. Het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat:
Primair: de verdachte het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, waardoor het slachtoffer is gevallen, terwijl dit feit tot de dood van het slachtoffer heeft geleid.
Subsidiair: de verdachte het slachtoffer heeft mishandeld, waardoor het slachtoffer is gevallen, waarbij het slachtoffer enig lichamelijk letsel heeft opgelopen, tengevolge waarvan hij is overleden.
Meer subsidiair: de verdachte het slachtoffer heeft mishandeld, waardoor het slachtoffer is gevallen, tengevolge waarvan het slachtoffer (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen en/of pijn heeft ondervonden.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van hetgeen hem onder primair is ten laste gelegd en dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte het hem onder subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de door de verdachte tegenover de politie afgelegde verklaringen niet te bezigen voor het bewijs aangezien bij het politieverhoor geen raadsman of een andere vertrouwenspersoon aanwezig is geweest. De raadsman heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad, HR 30 juni 2009, 08/02411 J, LJN BH 3079, waarin de Hoge Raad heeft opgemerkt dat jeugdige verdachten recht hebben op bijstand door een raadsman of een andere vertrouwenspersoon tijdens het verhoor door de politie.
De raadsman heeft ten aanzien van het de verdachte onder primair en subsidiair ten laste gelegde bepleit dat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft ten aanzien van het primair ten laste gelegde betoogd dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. Ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat het causaal verband tussen de door de verdachte aan het slachtoffer gegeven duw dan wel kaakslag en de dood van het slachtoffer afwezig is. De raadsman heeft betoogd dat de duw dan wel de kaakslag niet heeft geleid tot de val van het slachtoffer en dat de daarop volgende gebeurtenissen, die tot de dood van het slachtoffer hebben geleid, dan ook niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend. Volgens de raadsman blijkt uit diverse getuigenverklaringen, alsmede uit hetgeen de verdachte hierover ter terechtzitting heeft verklaard, dat het slachtoffer, nadat hij een duw en een klap van de verdachte had gekregen, heeft uitgehaald naar de verdachte en dat hij daardoor ten val is gekomen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, ook indien de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen acht dat het slachtoffer door de duw dan wel de kaakslag van de verdachte ten val is gekomen, het causaal verband tussen de handelingen van de verdachte en de dood van het slachtoffer ontbreekt. De raadsman heeft daartoe betoogd dat volgens de getuige-deskundige dr. D. Botter niet valt uit te sluiten dat het slachtoffer nog in leven geweest zou zijn als de behandelaars alles op alles hadden gezet om zijn leven te redden. Echter, in overleg met de familie van het slachtoffer is besloten dit niet te doen, aldus de raadsman. De raadsman heeft zich daarbij ook op het standpunt gesteld dat de dood van het slachtoffer de verdachte niet kan worden toegerekend omdat de bij het slachtoffer door verminderde mobiliteit ontstane longembolie tot diens dood heeft geleid.
De raadsman heeft betoogd dat, indien de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte het slachtoffer een kaakslag heeft gegeven, slechts de onder meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte dient te worden vrijgesproken van het bestanddeel dat ziet op het ten gevolge van de mishandeling ontstane zwaar lichamelijk letsel, aldus de raadsman.
3.3 Standpunt van de Officier van Justitie
De officier van Justitie zich op het standpunt gesteld dat de door de verdachte bij de politie afgelegde verklaringen niet voor het bewijs hoeven te worden uitgesloten. Volgens de officier van justitie zijn de verklaringen afgelegd voordat de Hoge Raad in het arrest van 30 juni 2009 heeft opgemerkt dat aangehouden jeugdigen recht hebben op bijstand tijdens het verhoor. Nu dit standpunt ten tijde van de verhoren niet bekend kon zijn, is er geen sprake van verwijtbaarheid bij de verbalisanten, aldus de officier van justitie.
3.4 De beoordeling van de tenlastelegging1
Ten aanzien van het verzoek van de raadsman, om de door de verdachte tegenover de politie afgelegde verklaringen uit te sluiten voor het bewijs, aangezien bij het politieverhoor geen raadsman of een andere vertrouwenspersoon aanwezig is geweest, oordeelt de rechtbank als volgt.
De Hoge Raad heeft in vorenvermeld arrest als volgt overwogen:
"De Hoge Raad leidt uit de rechtspraak van het EHRM af dat een verdachte die door de politie is aangehouden, aan art. 6 EVRM een aanspraak op rechtsbijstand kan ontlenen die inhoudt dat hem de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. Uit de rechtspraak van het EHRM kan echter niet worden afgeleid dat de verdachte recht heeft op de aanwezigheid van een advocaat bij het politieverhoor.
Het vorenoverwogene brengt mee dat de aangehouden verdachte vóór de aanvang van het eerste verhoor dient te worden gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat. Behoudens in het geval dat hij uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in elk geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van dwingende redenen als door het EHRM bedoeld, zal hem binnen de grenzen van het redelijke de gelegenheid moeten worden geboden dat recht te verwezenlijken.
Het voorgaande ziet zowel op aangehouden strafrechtelijk volwassenen als op aangehouden strafrechtelijk jeugdigen. Opmerking verdient dat voor aangehouden jeugdige verdachten geldt dat zij tevens recht hebben op bijstand door een raadsman of een andere vertrouwenspersoon tijdens het verhoor door de politie"
De rechtbank stelt vast dat de verdachte op 13 mei 2008 om 11:15 uur is aangehouden en dezelfde dag om 17:00 uur in verzekering is gesteld. De verdachte is op 14 mei 2008 bezocht door zijn raadsman. Voor dit bezoek heeft de verdachte op 13 mei 2008 twee verklaringen afgelegd. Op 14 mei 2008, nadat de verdachte is bezocht door zijn raadsman, heeft hij nogmaals twee verklaringen afgelegd.2 Bij geen van deze verhoren is een raadsman of vertrouwenspersoon aanwezig geweest. Bij het verhoor door de rechter-commissaris op 16 mei 2009 zijn de raadsman van de verdachte alsmede de moeder en de pleegvader van de verdachte tegenwoordig geweest.
Indien een aangehouden verdachte niet dan wel niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, levert dat in beginsel een vormverzuim op als bedoeld in art. 359a Sv.
Nu de verdachte niet voorafgaande aan het eerste verhoor door de politie de gelegenheid is geboden een advocaat te raadplegen en hij - als minderjarige - evenmin is gewezen op zijn recht op bijstand tijdens het verhoor, is de rechtbank van oordeel dat in het licht van de jurisprudentie van het EHRM een belangrijk strafvorderlijk voorschrift in aanzienlijke mate is geschonden. Het feit dat de verhoren van de verdachte dateren van voor het vorenvermelde arrest van de Hoge Raad, doet hier niet aan af.
Met betrekking tot de vraag welk rechtsgevolg aan het vormverzuim dient te worden verbonden, is van belang dat de verdachte na het bezoek van zijn raadsman in hoofdlijnen zijn eerdere verklaringen heeft herhaald. Voorts heeft de verdachte tegenover de rechter-commissaris, in bijzijn van zijn raadsman, moeder en pleegvader, verklaard dat hij bij de politie eerlijk is geweest. Ook ter terechtzitting heeft de verdachte de tegenover de politie afgelegde verklaring op de hoofdlijnen bevestigd. Ook anderszins is niet gebleken dat de verdachte bij politie zijn verklaringen onder druk heeft afgelegd. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte door het ontbreken van rechtsbijstand voorafgaande aan en tijdens het politieverhoor niet in zijn belang is geschaad, zodat de rechtbank geen consequenties zal verbinden aan het geconstateerde vormverzuim.
Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten.
Primair.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het hem onder primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van hetgeen hem onder primair is ten laste gelegd.
Subsidiair.
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 13 mei 2008, even voor 11.00 uur, liepen de verdachte en het slachtoffer in tegengestelde richting op het zebrapad ter hoogte van supermarkt Hoogvliet te Leiden. Op het moment dat de verdachte en het slachtoffer elkaar passeerden, botsten zij met de schouders tegen elkaar aan. De mobiele telefoon van het slachtoffer viel vervolgens op de grond. Het slachtoffer heeft zijn mobiele telefoon weer opgepakt.3 De verdachte was boos en heeft het blikje drinken dat hij in zijn hand hield op de grond gegooid, vlakbij het slachtoffer. Vervolgens is de verdachte doorgelopen, waarna het slachtoffer achter de verdachte aankwam.4 Over de wijze waarop de verdachte en het slachtoffer elkaar daarna hebben bejegend, lopen de verklaringen enigszins uiteen. Duidelijk is dat de verdachte en het slachtoffer jegens elkaar een agressieve houding hebben aangenomen. Van beide kanten is geduwd en geslagen. Het slachtoffer heeft een schoppende beweging gemaakt naar de verdachte.5 De verdachte heeft het slachtoffer een duw gegeven, waarna hij hem met de linkervuist een klap op de kaak heeft gegeven, waarop het slachtoffer als een plank achterover is gevallen op de weg.6 Het slachtoffer is per ambulance overgebracht naar het Rijnland ziekenhuis te Leiderdorp, alwaar hij in kritieke toestand is opgenomen.7 Kort na de opname is een foto gemaakt van zijn gezicht waarop een recente bloeduitstorting is te zien ter plaatse van de onderkaak, passend bij een klap tegen de kaak. Bij de diagnostiek bleek er sprake te zijn van een schedelbreuk linksachter met daartegenover rechts voor in de grote hersenen kneuzingen.8 De situatie van het slachtoffer ging na opname langzaam achteruit. Een periode van bijna vier maanden brak aan, waarin het slachtoffer achtereenvolgens opgenomen is geweest in het Rijnland ziekenhuis, het verpleeghuis Leythenrode, GGZ Rivierduinen, het Rijnland ziekenhuis en GGZ Rivierduinen.9 Het slachtoffer is uiteindelijk als gevolg van longontsteking op 11 september 2008 overleden.10
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van het slachtoffer, door hem met kracht tegen diens gezicht te stompen. De vraag die in casu voorts dient te worden beantwoord is of het overlijden van het slachtoffer op 11 september 2008 redelijkerwijs aan de gedraging van verdachte kan worden toegerekend.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een causaal verband tussen de op 13 mei 2008 door de verdachte gegeven kaakslag en het overlijden van het slachtoffer op 11 september 2008. De raadsman heeft betoogd dat geen sprake is van een dergelijk causaal verband.
Ten aanzien van het ziekteverloop van het slachtoffer stelt de rechtbank het volgende vast:
Het slachtoffer is na het incident op 13 mei 2008 opgenomen in het Rijnland Ziekenhuis. Op de CT-scan van 13 mei 2008 worden twee majeure lokalisaties van letsel gezien in het hoofd:
1. er is een breuk van de schedel aan de rechterzijde, gelokaliseerd dorsaal in het os pariëtale; in dit gebied is ook een onderhuidse bloeduitstorting;
2. er is een contusiehaard c.q. bloeding rechts frontaal.
Na de ziekenhuisopname is een vier maanden durende klinische periode gevolgd, waarin het slachtoffer in verschillende instellingen is opgenomen. Op 9 september 2008 is het slachtoffer in een coma geraakt en is op 11 september 2008 overleden.11
Na het overlijden van het slachtoffer is door de patholoog, dr. B. Kubat, onderzoek verricht aan de hersenen van het slachtoffer. Dit neuropathologisch onderzoek toont ten minste circa vier weken oude, traumatische veranderingen (te weten subduraal hematoom, subarachnoïdale bloeding, contusiehaarden alsmede tekenen van multifocale traumatische, microscopische hersenletsels). De letsels passen bij zeer ernstig hersenschedeltrauma en verklaren het optreden van het coma volledig.12
Forensisch arts dr. D. Botter heeft het ziekteverloop forensisch geïnterpreteerd. Hij heeft geconcludeerd dat de primaire geweldsinwerking op basis van het geconstateerde letsel is gelokaliseerd aan het achterhoofd, ter plaatse van de huidwond. Hij heeft verklaard dat de combinatie van letsels zeer wel past bij een harde val op het achterhoofd. Dr. Botter heeft geconcludeerd dat het slachtoffer is overleden na een vier maanden durende klinische periode waarin zijn gezondheidstoestand verslechterde, geïnitieerd door een trauma capitis (hoofdletsel). Dr. Botter heeft verklaard dat het overlijden in dit kader dan ook als niet-natuurlijk dient te worden aangemerkt, aangezien de gezondheidsverwikkelingen zeer wel het gevolg zouden kunnen zijn van dit trauma.13
Arts en patholoog, dr. A. Maes, heeft een pathologisch onderzoek verricht naar de oorzaak van de dood van het slachtoffer en haar bevindingen neergelegd in het rapport van 11 maart 2009. Uit dit onderzoek is het volgende gebleken. Er was sprake was van ernstige ziekelijke orgaanafwijkingen. Er was bronchitis en beiderzijds longontsteking. Er was veel pus in de luchtwegen, die daardoor plaatselijk geheel waren afgesloten. Dit kan aanleiding hebben gegeven tot verstikkingsverschijnselen en zodoende een bijdrage geleverd hebben aan het overlijden. Er was beiderzijds in de longen longembolie. Dit zijn van elders versleepte bloedstolsels. Longembolie geeft aanleiding tot circulatiestoornissen en sterk verminderde zuurstofopname in de longen. De longembolie beiderzijds in de longen verklaart het overlijden zondermeer. De longontsteking, bronchitis en longembolie vormen hier een verwikkeling van het coma14. Voorts werden in de schedel, onder het harde hersenvlies beiderzijds bloedingsresten aangetroffen. Dr. Maes heeft vervolgens verwezen naar het neuropathologisch onderzoek van dr. Kubat, waaruit is gebleken dat ten minste vier weken oude traumatische beschadigingen werden gevonden in de hersenen die het optreden van het coma volledig verklaren. Op basis van haar onderzoek concludeert dr. Maes dat het overlijden van het slachtoffer een direct gevolg is van uitwendig inwerkend botsend geweld tegen het achterhoofd.15
Ter terechtzitting heeft dr. Maes verklaard dat longontsteking, longembolie en bronchitis bekende, vaker voorkomende verwikkelingen zijn als een patiënt immobiel is omdat hij in coma ligt of langdurig bedrust moet houden.16
Dr. D. Botter heeft ter terechtzitting een verklaring afgelegd. Op de vraag van de raadsman of de mogelijkheid bestaat dat het slachtoffer nog in leven was geweest als te zijn aanzien een minder terughoudend beleid was toegepast (te weten alles op alles zetten om zijn leven te redden, continueren van antibiotica en toepassen van reanimatie), heeft dr. Botter verklaard dat dit niet valt uit te sluiten. Hij heeft verklaard dat dit echter niet realistisch is en dat het tijdens de opname van het slachtoffer toegepaste terughoudend beleid passend is geweest nu de situatie van het slachtoffer uitzichtloos was. Voorts heeft dr. Botter verklaard dat de zogenaamde Zweedse band in bepaalde gevallen wordt toegepast om de patiënt te fixeren als dit noodzakelijk wordt geacht teneinde te voorkomen dat een patiënt zich bezeert, bijvoorbeeld door uit bed te vallen. Aangezien het slachtoffer met gebruikmaking van een Zweedse band gefixeerd is geweest, en deze fixatie in voorkomende gevallen langer kan duren dan 24 uur, kan niet worden uitgesloten dat het ontstaan van longembolie hiervan het gevolg is geweest.
Dr. Botter heeft verklaard dat er in de periode van 13 mei 2008 tot en met 11 september 2008 sprake is geweest van een cascade van achteruitgang zonder dat in die periode op enig moment een herstelfase is ingetreden. Hij heeft verklaard dat hij van oordeel is dat de gezondheidsontwikkelingen in de periode van 13 mei 2008 tot en met 11 september 2008 zeer wel het gevolg kunnen zijn van het hoofdtrauma dat het slachtoffer op 13 mei 2008 heeft opgelopen. Daarbij heeft dr. Botter zijn keuze voor de woorden 'zeer wel' verklaard omdat in zijn vakgebied absolute garanties niet kunnen worden gegeven.17
De rechtbank is van oordeel dat de dood van het slachtoffer redelijkerwijs is toe te rekenen aan de bewezen verklaarde gedraging van de verdachte. Daarbij is van belang dat het slachtoffer door de kaakslag van de verdachte en de daarop gevolgde val op het achterhoofd, ernstig hersenletsel heeft opgelopen. Het slachtoffer is aanvankelijk in kritieke toestand in het ziekenhuis opgenomen. In de daaropvolgende periode van 13 mei 2008 tot en met 11 september 2008 is er sprake geweest van een cascade van achteruitgang en heeft zich geen significant herstel in zijn gezondheidstoestand voorgedaan. Het slachtoffer is aan de verwikkelingen van deze verslechterende gezondheidstoestand overleden, welke in werking is gesteld door de bewezen verklaarde handeling. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het hem onder subsidiair ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Bovenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het handelen van de verdachte de dood van het slachtoffer teweeg heeft gebracht.
3.5 De bewezenverklaring
Subsidiair:
hij op 13 mei 2008 te Leiden opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), met kracht tegen diens gezicht heeft geslagen, waardoor deze [slachtoffer] ten val is gekomen, waardoor deze enig lichamelijk letsel
(- een schedelfractuur/breuk van de schedel en
- een onderhuidse bloeduitstorting en
- een contusiehaard en
- een traumatische beschadiging van de hersenen)
heeft bekomen, tengevolge waarvan deze is overleden (mishandeling terwijl het feit de dood ten gevolge heeft)
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte, indien de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat hij het hem onder primair, subsidiair of meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft gepleegd, dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens een geldig beroep op noodweer. De raadsman heeft daartoe betoogd dat het slachtoffer de agressor is geweest aangezien hij achter de verdachte is aangekomen en hij de verdachte geslagen, geduwd en geschopt heeft. Volgens de raadsman had de verdachte wellicht moeten weglopen van het slachtoffer, maar kon dit in alle redelijkheid niet van hem verwacht worden, aangezien de verdachte, blijkens hetgeen de jeugdreclassering hierover heeft opgemerkt, functioneert op het niveau van een vijf- dan wel zesjarige en hij een zeer belast verleden heeft. Volgens de raadsman heeft de verdachte zich, door het slachtoffer een duw en een kaakslag te geven, verdedigd tegen de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding die van het slachtoffer uitging, zodat de verdachte een geldig beroep op de rechtvaardigingsgrond noodweer toekomt.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn betoog.
De rechtbank overweegt dat weliswaar sprake is geweest van agressie van het slachtoffer jegens de verdachte, maar is van oordeel dat de reactie van de verdachte - het geven van een kaakslag - geen gepaste verdediging is. De verdachte heeft door in de confrontatie met het bejaarde slachtoffer een kaakslag te geven, disproportioneel gereageerd. Voorts voldoet de reactie van de verdachte niet aan de subsidiariteitseis. Immers de verdachte heeft, ook volgens eigen zeggen, voldoende mogelijkheden gehad om weg te lopen. Derhalve bestond er geen noodzaak zich op de gekozen wijze tegen het slachtoffer te verdedigen.
5. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte, indien de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat hij het hem onder primair, subsidiair of meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft gepleegd en de rechtbank voorts van oordeel is dat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten, dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens een geldig beroep op de schulduitsluitingsgrond noodweerexces. De raadsman heeft daartoe betoogd dat de verdachte, op het moment dat hij door het slachtoffer werd aangevallen, werd herinnerd aan de nare ervaringen die hij in het verleden met zijn vader heeft opgedaan, en dat de verdachte derhalve werd bevangen door een hevige gemoedsbeweging die zijn handelen heeft beïnvloed.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn betoog.
De rechtbank overweegt daartoe dat, nu geen sprake is geweest van een noodweersituatie, een beroep op noodweerexces niet kan slagen.
6. De straf/maatregel
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verdachte ter zake van het hem onder subsidiair ten laste gelegde feit zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd door de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank de verdachte zal veroordelen tot jeugddetentie voor de duur van vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen hem te geven door of namens de William Schrikker Jeugdreclassering, ook als dat inhoudt het volgen en afronden van een behandeling bij het Palmhuis.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om, indien de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte het hem onder primair, subsidiair of meer subsidiair ten laste gelegde heeft gepleegd en de rechtbank geen strafuitsluitingsgrond aanwezig acht, aan de verdachte op te leggen een straf zoals geadviseerd door de William Schrikker Jeugdreclassering, te weten een voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarde jeugdreclasseringsbegeleiding, ook als dat inhoudt het volgen van een behandeling bij het Palmhuis.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht na te melden straffen in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, mede gelet op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan op basis van de stukken en tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 13 mei 2008 schuldig gemaakt aan mishandeling, ten gevolge waarvan het 70-jarige slachtoffer op 11 september 2008 is overleden. De verdachte heeft het slachtoffer met de vuist een klap op de kaak gegeven waardoor het slachtoffer ten val is gekomen, met uiteindelijk fatale consequentie. De verdachte is in reactie op het gedrag van het slachtoffer op een disproportionele wijze tekeergegaan. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij er, in plaats van weg te lopen, voor heeft gekozen het slachtoffer een kaakslag te geven.
De gevolgen van de kaakslag zijn zeer ernstig gebleken, aangezien het slachtoffer na een lijdensweg van vier maanden is overleden. Het slachtoffer heeft een echtgenote en twee kinderen achtergelaten wier levens, blijkens hetgeen de echtgenote hierover ter terechtzitting heeft verklaard, sinds 13 mei 2008 zeer ingrijpend zijn veranderd.
De rechtbank zal bij het bepalen van de straf rekening houden met het feit dat het slachtoffer zich in het treffen met de verdachte ook niet onbetuigd heeft gelaten.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, is de verdachte in het verleden niet eerder veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal hiermee rekening houden.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapportage van de William Schrikker Jeugdreclassering, d.d. 30 juni 2009, opgesteld en ondertekend door J. Tonkes, jeugdreclasseringwerker, onder meer inhoudend, verkort en zakelijk weergegeven:
De verdachte heeft een forse verstandelijke beperking en kan hierdoor nauwelijks verbanden leggen. De verdachte kan zich moeilijk inleven in anderen en heeft moeite met het inschatten van situaties. Hij is verbaal zwak, laat weinig van zichzelf zien en uit geen emotie. Boosheid en onvermogen stapelen zich op in zijn lichaam. De begeleiding van het Palmhuis maakt zich zorgen over de draagkracht van de verdachte omdat, zodra de lasten te hoog worden, de vrees bestaat dat de verdachte de spanning op een negatieve en zorgelijke wijze zal uiten. Therapie vanuit het Palmhuis wordt derhalve nodig geacht.
De verdachte doet het goed op de interne school van het Palmhuis, de Pleysierschool. Thuis zijn er zowel financiële als andere zorgen. Er is veel onrust in het gezin. De verdachte blowt om te ontspannen van de stress die hij thuis ervaart. De verdachte heeft stressgerelateerde lichamelijke klachten, te weten hyperventilatie, hoofdpijn en buikpijn.
De kans op recidive wordt hoog geschat en de verdachte wordt gezien als een lopend tijdbommetje. Hij kropt zijn emoties op en kan dan explosief en buitenproportioneel agressief reageren. Verder is de verdachte erg beïnvloedbaar.
De William Schrikker Jeugdreclassering is van mening dat de verdachte baat heeft bij een gestructureerde woonsituatie en een goede dagstructuur. Het Palmhuis kan hierin, mits de verdachte goed meewerkt, grotendeels voorzien. Daarnaast is het van belang dat de moeder en haar partner goed begeleid blijven worden door alle betrokken netwerkpartners en dat alert gekeken blijft worden naar de thuissituatie van de verdachte.
Geadviseerd wordt om aan de verdachte op te leggen een voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde jeugdreclasseringsbegeleiding en voortzetting van de behandeling bij het Palmhuis zolang het Palmhuis dit nodig acht.
De rechtbank onderschrijft de conclusies uit de voornoemde rapportage voor zover deze zien op de bij de verdachte vastgestelde problematiek, de kans op recidive en de noodzaak van intensieve behandeling en begeleiding. De rechtbank zal hiermee rekening houden bij het bepalen van de aan de verdachte op te leggen straf.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op hetgeen de getuige-deskundige, mevrouw J. Tonkes, als jeugdreclasseringwerker betrokken bij de behandeling en begeleiding van de verdachte, ter terechtzitting heeft verklaard. Mevrouw Tonkes heeft onder meer verklaard, verkort en zakelijk weergegeven:
De verdachte is in augustus 2008 op vrijwillige basis begonnen met de behandeling bij het Palmhuis. Het is een intensieve, weekvullende behandeling en de verdachte is zeer trouw aan deze behandeling. Oplegging van een onvoorwaardelijke werk- dan wel leerstraf wordt niet haalbaar geacht, aangezien het Palmhuis een allesomvattende behandelsetting biedt. De verdachte zal geen tijd hebben voor het uitvoeren van de werk- dan wel leerstraf, behalve in het weekend. Echter, in het weekend geldt dat er in de thuissituatie, alwaar veel zorgen zijn, veel eisen aan de verdachte worden gesteld. Het is daarom praktisch en mentaal gezien niet haalbaar voor de verdachte om, naast de intensieve begeleiding door de jeugdreclassering en het Palmhuis, een werk- dan wel leerstraf uit te voeren.
Gelet op de ernst van het door de verdachte gepleegde delict en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer en zijn nabestaanden, is de rechtbank, anders dan de getuige-deskundige, van oordeel dat niet kan worden volstaan met oplegging van een louter voorwaardelijke straf. Ondanks het feit dat de verdachte reeds een zeer gevuld weekprogramma heeft, acht de rechtbank het noodzakelijk om aan de verdachte een werkstraf van na te melden duur op te leggen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het, ten einde de verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, noodzakelijk is om aan de verdachte op te leggen een voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur. De rechtbank is met de William Schrikker Jeugdreclassering van oordeel dat jeugdreclasseringsbegeleiding, alsmede het voortzetten van de behandeling bij het Palmhuis noodzakelijk zijn, en zal dit als bijzondere voorwaarde aan de op te leggen voorwaardelijke jeugddetentie verbinden.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de strafeis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de ernst van het door de verdachte gepleegde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer en zijn nabestaanden. Dit, in combinatie met het feit dat de recidivekans hoog wordt geschat, brengt de rechtbank ertoe een zwaardere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
7. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2304,16.
7. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] van € 2304,16 geheel zal worden toegewezen onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, subsidiair 14 dagen jeugddetentie.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de vordering benadeelde partij af te wijzen. De raadsman heeft daartoe allereerst aangevoerd dat, aangezien de verdediging zich op het standpunt stelt dat de dood van het slachtoffer de verdachte niet valt te verwijten, de verdachte niet verantwoordelijk dient te worden gesteld voor de in de vordering benadeelde partij genoemde kosten.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat, ook indien de rechtbank van oordeel is dat de dood van het slachtoffer aan de verdachte valt te verwijten, de kosten voor de crematie voor rekening van de nabestaanden van het slachtoffer dienen te komen. De raadsman heeft daartoe betoogd dat de kosten voor een crematie/begrafenis ten aanzien van een ieder ooit moeten worden gemaakt, aangezien een ieder ooit zal overlijden.
Vervolgens heeft de raadsman betoogd dat de verzekering van het slachtoffer een bedrag van € 4033,-, zijnde het gangbare bedrag aan uitvaartkosten, heeft vergoed en dat de kosten die de nabestaanden van het slachtoffer voorts hebben gemaakt in verband met de uitvaart extra zijn, zodat de verdachte hiervoor niet aansprakelijk behoort te worden gehouden.
Tot slot heeft de raadsman betoogd dat de verdachte en zijn gezin een zeer lage financiële draagkracht hebben. De raadsman heeft de rechtbank derhalve verzocht om, indien de rechtbank van oordeel is dat de verdachte verantwoordelijk is voor (een deel van) de door de nabestaanden van het slachtoffer gevorderde schade, niet de door de officier van justitie gevorderde schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De raadsman heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad, HR 16 juni 2009, 07/12140, waarin wordt bepaald dat het gebrek aan draagkracht onder omstandigheden voor de rechter reden kan zijn ervan af te zien de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, waarbij in het bijzonder kan worden gedacht aan gevallen waarin op voorhand vast staat dat het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel slechts zal leiden tot het in de toekomst ten uitvoer leggen van vervangende hechtenis.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de vordering van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Hoewel de vordering namens de verdachte is betwist, is de rechtbank van oordeel dat de vordering voldoende is onderbouwd door de benadeelde partij.
Uit de stukken en het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder subsidiair bewezen verklaarde feit. Het gegeven dat de kosten voor een uitvaart zich voor een ieder eens zullen voordoen, doet niet af aan het feit dat de verdachte verantwoordelijk is voor de door de nabestaanden van het slachtoffer in het kader van de uitvaart gemaakte kosten. Ook het feit dat de door de nabestaanden van het slachtoffer gemaakte uitvaartkosten het door de verzekering vergoede bedrag overstijgen, dient niet te leiden tot afwijzing van de vordering voor zover deze betrekking heeft op dit meerdere deel. De door de nabestaanden gemaakte kosten bovenop het door de verzekering vergoedde deel komen de rechtbank alleszins redelijk voor. Van buitensporige uitgaven in verband met de uitvaart is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
De rechtbank zal de vordering derhalve geheel toewijzen tot een bedrag van € 2304,16.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2304,16.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er geen redenen zijn om af te zien van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het feit dat de draagkracht van de verdachte en zijn gezin gering is leidt niet tot een ander oordeel. De verdachte kan een afbetalingsregeling treffen met het Schadefonds Geweldsmisdrijven, zodat hij het bedrag, indien het te groot is om in één keer af te betalen, verspreid over een langere periode kan afbetalen.
De rechtbank zal bepalen dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 14 dagen.
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij gewijzigde dagvaarding onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij gewijzigde dagvaarding onder subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
MISHANDELING TERWIJL HET FEIT DE DOOD TEN GEVOLGE HEEFT
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
werkstraf voor de duur van 40 uren
bepaalt dat de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag, zodat 34 uren resteren;
beveelt, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 17 dagen;
in verzekering gesteld op: 13 mei 2008;
in voorlopige hechtenis gesteld op: 16 mei 2008;
welke voorlopige hechtenis werd opgeschort met ingang van: 16 mei 2008;
heft op het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
jeugddetentie voor de duur van 6 maanden;
bepaalt dat die straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
onder de bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de William Schrikker Jeugdreclassering, namens de stichting Bureau Jeugdzorg, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dat inhoudt het volgen en afronden van een behandeling bij het Palmhuis;
verstrekt aan bovengenoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde krachtens het bepaalde bij artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe en veroordeelt de verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij], een bedrag van € 2304,16;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 2304,16 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 14 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Soffers, kinderrechter, voorzitter,
mr. V.J. de Haan, kinderrechter,
en mr. J.P. Wittop Koning, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.I. Jansen, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 juli 2009.
1. Waar hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's betreft dit de pagina's van het doorgenummerde proces-verbaal pagina 1 tot en met 48, met het nummer PL1640/08-004081 (bevattende processen-verbaal allen genummerd PL1644/08-091096), Politie Hollands Midden, met bijlagen, dan wel pagina's van het doorgenummerde proces-verbaal pagina 1 tot en met 42, met het nummer PL1640/08-004081A. Telkens wordt in de voetnoten vermeld om welk van de processen-verbaal het gaat.
2. PL1640/08-004081, proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 41, en verder en p. 45 en verder.
3.PL1640/08-004081, proces-verbaal van verhoor getuige [X.], p. 20; eigen verklaring van de verdachte ter terechtzitting.
4. Eigen verklaring van de verdachte bij de rechter-commissaris; eigen verklaring van de verdachte ter terechtzitting.
5. Eigen verklaring van de verdachte bij de rechter-commissaris; PL1640/08-004081, proces-verbaal van verhoor getuige Van Oosten, p. 24; PL1640/08-004081, proces-verbaal van verhoor getuige [X.], p. 20.
6 Eigen verklaring van de verdachte bij de rechter-commissaris; eigen verklaring van de verdachte ter terechtzitting; PL1640/08-004081, proces-verbaal van verhoor getuige Van Oosten, p. 24, proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 43.
7 PL1640/08-004081, p. 32.
8 PL1640/08-004081A, p. 37.
9 PL1640/08-004081A, p. 25, e.v..
10 PL1640/08-00408A, p. 34, e.v..
11 PL1640/08-004081A, p. 25, e.v..
12 PL1640/08-004081A, p. 33.
13 PL1640/08-004081A, p. 30.
14 Dr. A. Maes heft ter terechtzitting verklaard dat zij met 'coma' bedoelt: een toestand van verlaagd bewustzijn en verminderd bewegen.
15 PL1640/08-00481A, p. 37.
16 Verklaring van de getuige-deskundige dr. A. Maes, afgelegd ter terechtzitting.
17 Verklaring van de getuige-deskundige dr. D. Botter, afgelegd ter terechtzitting.