ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ4468

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
323852 - HA ZA 08-3687
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inbeslagname van paspoort en schadevergoeding

In deze zaak vorderde eiser schadevergoeding van de Staat der Nederlanden wegens onrechtmatige inbeslagname van zijn paspoort. Eiser stelde dat hij door de inbeslagname, die duurde van 30 mei 2007 tot 22 juli 2008, zijn identiteit was ontnomen en daardoor schade had geleden. De rechtbank oordeelde dat de Staat onrechtmatig had gehandeld en dat eiser recht had op schadevergoeding. De rechtbank stelde de schadevergoeding vast op € 3.700,00, bestaande uit € 3.000,00 voor gederfde inkomsten en € 700,00 voor een niet gebruikt vliegticket. De rechtbank overwoog dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn vorderingen met betrekking tot studievertraging en immateriële schade. De Staat werd veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.888,44 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 29 juli 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 323852 / HA ZA 08-3687
Vonnis van 29 juli 2009
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser,
toevoeging verleend onder nummer [nummer]
advocaat mr. P.H. Visser,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke.
Partijen worden hierna [eiser] en de Staat genoemd.
1.De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de inleidende dagvaarding van 4 november 2008;
- de akte overlegging producties van de zijde van [eiser] van 17 december 2008 met producties;
- de conclusie van antwoord van 28 januari 2009 met producties;
- het tussenvonnis van 11 februari 2009 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 10 juni 2009 en de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is een datum voor het vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 30 mei 2007 is [eiser] op Schiphol aangehouden door de Koninklijke Marechaussee toen hij vanaf Schiphol wilde reizen naar de Dominicaanse Republiek. De aanhouding vond - volgens het proces-verbaal van aanhouding - plaats omdat hij werd verdacht van het opzettelijk gebruikmaken van een niet op eigen naam gesteld reisdocument (artikel 231 lid 2 Sr). Het Nederlandse paspoort waarmee [eiser] reisde is daarbij op de voet van artikel 94 Sv in beslag genomen.
2.2. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft aan de hand van aan aantal foto's een gezichtsvergelijkend onderzoek gedaan en is daarbij in het rapport van 19 december 2007 tot de conclusie gekomen dat de bevindingen van het onderzoek veel waarschijnlijker zijn onder de hypothese dat de persoon afgebeeld in het paspoort in beslag genomen onder [eiser] dezelfde persoon is als de persoon afgebeeld op twee recentere foto's van [eiser] dan onder de hypothese dat dat niet het geval is.
2.3. De rechtbank te Haarlem heeft [eiser] op 21 juli 2008 vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, het gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld paspoort. Daarbij is de teruggave van het paspoort gelast. Het paspoort is aan [eiser] op 22 juli 2008 teruggegeven.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert - samengevat - , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van de Staat tot betaling van schadevergoeding ad € 21.000,00 (subsidiair € 13.335,84), € 3.000,00 en € 2.117,47, en van immateriële schadevergoeding ad € 21.000,00, vermeerderd met kosten.
3.2. [eiser] legt aan zijn vorderingen - kort gezegd - ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem, door de inbeslagname van zijn paspoort, gedurende de periode van 30 mei 2007 tot 22 juli 2008 zijn identiteit te hebben ontnomen. [eiser] heeft door het gemis van zijn paspoort schade geleden.
3.3. De Staat voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Aangezien de Staat op grond van de onderzoeksresultaten van het NFI bereid is het ervoor te houden dat [eiser] onschuldig is aan hetgeen hem door de officier van justitie strafrechtelijk is verweten en bereid is de schade te vergoeden die voor [eiser] als gevolg van de jegens hem toegepaste dwangmiddelen is ontstaan, gaat de rechtbank uit van de onrechtmatigheid van het beslag op [eiser]s paspoort en resteert de vraag naar de daarmee verband houdende omvang van de aansprakelijkheid en van de schade.
4.2. [eiser] stelt inkomsten te hebben gederfd gedurende de periode dat hij ten gevolge van de inbeslagname van zijn paspoort in Nederland moest verblijven omdat hij in Santo Domingo een bijbaan had waarmee hij € 50,00 per week verdiende. Daarnaast stelt [eiser] dat hij door het gedwongen verblijf in Nederland vertraagd is in de studie die hij net begonnen was, waardoor hij studievertraging c.q. loopbaanschade heeft geleden. Hij stelt deze schade op € 1.500,00 per maand, dat is ongeveer de helft van het bedrag van € 105,00 per dag dat volgens hem de gebruikelijke vergoeding is voor onrechtmatige vrijheidsberoving. Subsidiair stelt [eiser] zich op het standpunt dat hij gedurende zijn noodgedwongen verblijf in Nederland aanspraak had kunnen maken op een minimumbijstandsuitkering indien hij over zijn paspoort had kunnen beschikken. Tot slot voert [eiser] aan dat hij als gevolg van de inbeslagname van zijn paspoort geen gebruik heeft kunnen maken van zijn ticket voor de reis van Amsterdam naar Santo Domingo. [eiser] stelt deze schade op € 2.117,47.
De Staat heeft de verschillende schadeposten van [eiser] bestreden, met uitzondering van de schade die het gevolg is van het niet gebruikte ticket. De schade die het gevolg is van het niet gebruikte ticket stelt de Staat op maximaal € 500,00.
De rechtbank zal de verschillende schadeposten hieronder bespreken.
Gederfde inkomsten, studievertraging c.q. loopbaanschade
4.3. [eiser] heeft zijn stelling dat hij, indien hij op 30 mei 2007 was teruggereisd naar Santo Domingo, aldaar € 50,00 per week had verdiend, onvoldoende met feitelijke gegevens onderbouwd. De enkele stelling dat het ging om garagewerkzaamheden is onvoldoende. [eiser] heeft evenmin voldoende onderbouwd dat hij in Santo Domingo een studie volgde en dat hij door het missen van zijn paspoort vertraging heeft opgelopen. [eiser] heeft - ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld - niets in het geding gebracht dat er op duidt dat hij een studie volgde (zoals: een bewijs van inschrijving bij een opleiding, bescheiden met betrekking tot studieresultaten etc.). Hetzelfde geldt voor de gestelde loopbaanschade.
4.4. De rechtbank acht het niettemin aannemelijk dat [eiser], zoals hij stelt, gedurende de inbeslagname van zijn paspoort, van 30 mei 2007 tot 22 juli 2008, noch in Santo Domingo noch in Nederland heeft kunnen studeren of inkomen heeft kunnen verwerven, waar hij dit met een paspoort wel had kunnen doen en dat hij daardoor schade heeft geleden.
De rechtbank acht het in overeenstemming met artikel 6:97 BW dat de schade wordt geschat, nu bij gebreke van concrete gegevens de schade die het gevolg is van het gemis van zijn paspoort niet is vast te stellen. Daarbij ziet de rechtbank geen aanleiding aan te knopen bij hetgeen gebruikelijk is in geval van onterecht gebleken vrijheidsbeneming. De rechtbank schat de schade op de voet van artikel 6:97 BW en zal de schade van [eiser] die het gevolg is geweest van het gemis van zijn paspoot in de periode van 30 mei 2007 tot 22 juli 2008 ex aequo et bono vaststellen op het bedrag van € 3.000,00.
4.5. Voor toewijzing van de subsidiair opgevoerde post ad € 13.335,84 is geen aanleiding nu, uit hetgeen tijdens het strafrechtelijk onderzoek naar voren is gekomen en ter comparitie namens hem is verklaard, vast is komen te staan dat indien zijn paspoort niet in beslag was genomen hij naar Santo Domingo zou zijn teruggereisd.
Immateriële schade
4.6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het toekennen van vergoeding van immateriële schade. Hoewel de rechtbank bereid is aan te nemen dat [eiser] door de omstandigheden verbonden aan het niet kunnen beschikken over zijn paspoort zich in enige mate beperkt heeft gevoeld in zijn mogelijkheden en het moeilijk heeft gevonden zich afhankelijk te voelen van vrienden en familie, is dit onvoldoende voor een geslaagd beroep op artikel 6:106 BW. Volgens vaste jurisprudentie is een min of meer sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen onvoldoende om van een "aantasting in de persoon" te kunnen spreken. Vereist is dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Vliegticket
4.7. [eiser] vordert vergoeding van een vliegticket voor een enkele reis Schiphol - Santo Domingo (Dominicaanse Republiek) omdat hij ten gevolge van zijn aanhouding geen gebruik heeft kunnen maken van zijn retourticket. Ter comparitie is door zijn raadsman verklaard dat het bedrag van € 2.117,47 dat hij in verband daarmee vordert, volgt uit informatie die hij bij KLM heeft ingewonnen over de kosten van een vliegticket bij aanschaf op termijn van één week. De Staat betwist niet dat de kosten van het ticket dienen te worden vergoed, maar wel dat deze informatie relevant is voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding aangezien [eiser] bij zijn aanhouding over een Martinair-ticket Schiphol - Puerto Plata beschikte en de aanschaf van een ticket op termijn van één week niet aan de orde is. De Staat heeft zijn aanbod om [eiser] voor het vliegticket een bedrag van € 500,00 te vergoeden onderbouwd door te wijzen op een uitdraai van de website van Martinair waar uit zou blijken dat de prijzen voor een ticket variëren van € 363,71 tot € 508,83.
4.8. Dat [eiser] schade heeft geleden doordat hij geen gebruik heeft kunnen maken van zijn vliegticket staat niet ter discussie. [eiser] heeft ter onderbouwing van dit deel van zijn vordering een kopie van zijn Martinair boarding pass overgelegd. Deze geeft echter geen informatie over de prijs die voor het ticket is betaald. Omdat [eiser] beschikte over een Martinair-ticket Amsterdam - Puerto Plata, gaat de rechtbank uit van de prijzen die Martinair voor dit traject vraagt. Uit de door de Staat overgelegde uitdraai van de website van Martinair volgt dat het hier gaat om prijzen van retourtickets die zijn samengesteld uit een prijs voor een heen- en een terugreis. Kennelijk is het niet mogelijk een enkel ticket te kopen en zal men voor een enkele reis een retour dienen aan te schaffen. Uitgaande van de informatie van de website van Martinair, stelt de rechtbank vast dat de prijs in 2009 voor een ticket tussen de € 1.119,45 (de duurste combinatie van heen- en terugreis) en de € 663.33 (de goedkoopste variant) ligt. Ter comparitie is namens [eiser] verklaard dat er "zo'n € 700,00 en nog wat is betaald voor het retourticket waarmee hij in 2007 naar Nederland is gekomen". Bij gebreke van meer concrete informatie en gelet op het genoemde bedrag van € 700,00 dat in lijn ligt met de bedragen genoemd op de website van Martinair, zal de rechtbank op de voet van artikel 6:97 BW de schade schatten en zal zij de schade voor het vliegticket ex aequo et bono vaststellen op € 700,00.
Eigen schuld
4.9. Voor zover de Staat zich op het standpunt stelt dat (een deel van) de schade voor rekening van [eiser] dient te blijven omdat er een tijdrovend onderzoek noodzakelijk was voordat aan de hand van zijn paspoort zijn identiteit kon worden vastgesteld en omdat [eiser] heeft nagelaten zijn schade te beperken door niet het nodige te doen om de behandeling van zijn strafzaak te bespoedigen, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de aangevoerde omstandigheden kan niet worden afgeleid dat de omvang en duur van het onderzoek aan [eiser] te verwijten zijn noch dat de gevolgen daarvan voor zijn rekening dienen te komen. Dat [eiser] geen verzoek in de zin van artikel 36 Sv heeft gedaan, neemt niet weg dat de Staat eigener beweging op grond van artikel 116 Sv tot teruggave van het paspoort had dienen over te gaan. Er is derhalve geen grond om de schadevergoedingsplicht van de Staat te verminderen.
4.10. De Staat zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiser] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 85,44
- betaald vast recht 115,00
- in debet gesteld vast recht 920,00
- salaris advocaat 768,00 (2,0 punten × tarief € 384,00)
Totaal € 1.888,44
Aangezien [eiser] met een toevoeging procedeert, zullen de kosten aan de griffier van de rechtbank moeten worden voldaan, met uitzondering van dat deel van het vast recht dat niet in debet is gesteld.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt de Staat om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.700,00 (drieduizendzevenhonderd euro),
5.2. veroordeelt de Staat in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.888,44 en veroordeelt de Staat om te voldoen:
a. aan de griffier van deze rechtbank:
- € 85,44 voor kosten inleidende dagvaarding incl. BTW;
- € 920,00 voor in debet gesteld griffierecht;
- € 768,00 voor salaris van de advocaat van [eiser],
€ 1.773,44 in totaal derhalve, met welk bedrag de griffier zal dienen te handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
b. aan [eiser]:
- € 115,00 voor niet in debet gesteld griffierecht;
€ 115,00 in totaal derhalve;
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.W. Schippers en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2009.